H4 Grammatica

H4 Grammatica
- In deze paragraaf leer je:
• de woordsoorten aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord.
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H4 Grammatica
- In deze paragraaf leer je:
• de woordsoorten aanwijzend voornaamwoord en vragend voornaamwoord.

Slide 1 - Slide

Welke woordsoorten ken je al?
- Lidwoord
- Bijvoeglijk naamwoord
- Zelfstandig naamwoord
- Voorzetsel
- Hulpwerkwoord
- Zelfstandig werkwoord
- Persoonlijk voornaamwoord 
- Bezittelijk voornaamwoord
- Telwoord

Slide 2 - Slide

Test jezelf

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Link

Zelfstandig werkwoord
- Het belangrijkste werkwoord in de zin. Dit werkwoord drukt vaak een handeling uit: praten, vertrekken, zwaaien.
- Als er één werkwoord in de zin staat, is dit altijd een zww.

LET OP!
Een splitsbaar werkwoord valt soms in twee stukken uiteen (afmaken - ik maak mijn huiswerk af). Benoem beide delen!

Slide 5 - Slide

Hulpwerkwoord
- Helpt het zelfstandig werkwoord
- Staat alleen in een zin als er meerdere werkwoorden in de zin staan.
- Alle overige werkwoorden zijn hulpwerkwoorden

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Aanwijzend voornaamwoord
Met een aanwijzend voornaamwoord (av) kun je iets of iemand aanwijzen.
- deze keer, die docent, dit taartje, dat grapje
Meestal gebruik je een aanwijzend voornaamwoord bijvoeglijk, het staat dan voor een zelfstandig naamwoord.
Voor een het-woord staat dit of dat: dit proefwerk, dat opstel.
Voor een de-woord staat deze of die: die hoek, deze vrouw, die scholen, deze opstellen.
Andere aanwijzende voornaamwoorden zijn: zo’n, zulke en dergelijke.

Dit, dat, die en deze kun je ook zelfstandig gebruiken. Er staat dan geen zelfstandig naamwoord achter. Het wijst terug naar iets wat eerder genoemd is.
Dat was leuk! Kun je dit nog een keertje doen?
Mooie sneakers, die wil ik ook! Je kunt deze wel van me overnemen, ze zijn mij te klein.



Slide 8 - Slide

Slide 9 - Video

Vragend voornaamwoord
Met een vragend voornaamwoord (vrv) vraag je naar een persoon of een ding.
- Wie is dat? Wat is er gebeurd? Welke landen horen bij Europa?

Er zijn vier vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e) en wat voor (een).




Slide 10 - Slide

Slide 11 - Link

Maken? 
Opdracht 1, 3, 4, 6 t/m 10

Slide 12 - Slide