What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Herhalen woordsoorten
Welkom!
Leg alvast klaar:
je leerwerkboek
je schrift
je etui
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Welkom!
Leg alvast klaar:
je leerwerkboek
je schrift
je etui
Slide 1 - Slide
www.facebook.com
Slide 2 - Link
Grammatica: Woordsoorten
Elk
woord
in
een
zin
kan
je
benoemen
Slide 3 - Slide
Woordsoorten (p. 233)
Doelen:
- Ik kan de volgende woordsoorten benoemen
- lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfst. naamwoord, voorzetsel, voegwoord, koppelwerkwoord, zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord.
Slide 4 - Slide
Noem de lidwoorden
Slide 5 - Open question
Lid
woorden (lw)
De
Het
Een
De
vader en
het
kind zitten in
een
vliegtuig.
Slide 6 - Slide
Geef drie voorbeelden van
een bijvoeglijk naamwoord.
Slide 7 - Open question
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Het bijvoeglijk naamwoord
voegt
iets
bij
aan het
zelfstandig
naamwoord:
De auto - De
grijze
auto - De
kleine, grijze
auto - De
kleine, vieze, grijze
auto- De
kleine, vieze, oude, grijze
auto
Slide 8 - Slide
Noem drie zelfstandig naamwoorden.
Slide 9 - Open question
Zelfstandig naam
woorden (zn)
Een zelfstandig
naamwoord
verwijst
naar
een
mens, dier, plant,
begrip
of
eigennaam.
Kenmerken
:
Meestal staat er een lidwoord voor.
Meestal kun je er een meervoud van maken.
Meestal kun je er een verkleinwoord van maken.
Slide 10 - Slide
Noem vijf voorzetsels.
Slide 11 - Open question
in, onder, voor, aan, van, boven, onder,......
Tijdens, gedurende, naar, na, bij...
Voorzetsels (vz)
Slide 12 - Slide
Maak een zin met een voegwoord.
Slide 13 - Open question
Voegwoorden (vw)
Voegwoorden voegen zinsdelen of zinnen samen.
Zinsdelen: Ik lust graag appels
en
peren.
Zinnen: Ik had mijn telefoon verloren,
maar
gelukkig heb ik hem weer gevonden.
Er zijn veel voegwoorden. De bekendste zijn: en, maar, want, of, dus, dat, omdat, terwijl, als, enzovoort.
Slide 14 - Slide
Maak een zin met
een zelfstandig werkwoord.
Slide 15 - Open question
zelfstandig werkwoord (zww)
- geeft in een zin de handeling aan.
- is dus het belangrijkste werkwoord.
- staat altijd maar één keer in een enkelvoudige zin.
- komt alleen voor bij het
werkwoordelijk gezegde.
- (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).
Hij
fietst
naar school.
Slide 16 - Slide
Maak een zin met een koppelwerkwoord.
Slide 17 - Open question
koppelwerkwoord (kww)
Een koppelwerkwoord komt alleen voor bij een
naamwoordelijk gezegde
. Het onderwerp
is
dus iets en
doet
niets.
Leer de negen koppelwerkwoorden uit je hoofd:
z
ijn
w
orden
b
lijven
b
lijken
l
ijken
s
chijnen +
h
eten (
d
unken)
vóó
rkomen (ZWABBELS-HDV)
Slide 18 - Slide
Maak een zin met een hulpwerkwoord.
Slide 19 - Open question
hulpwerkwoord (hww)
1. In een zin ga je eerst op zoek naar het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
2. Alle andere werkwoorden in de zin zijn de hulpwerkwoorden.
De hulpwerkwoorden geven
geen handeling
aan in de zin.
Er kunnen
meerdere hulpwerkwoorden
in een zin staan, maar er kan ook géén hulpwerkwoord in een zin staan.
Dat zou ik heel mooi hebben kunnen vinden.
Slide 20 - Slide
Maak een zin met een persoonlijk en een bezittelijk voornaamwoord.
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Slide
Onthouden:
Hij
leest het boek van Marie. => Kees leest het boek van Marie.
Je kunt een naam invullen, dus persoonlijk voornaamwoord.
Kees leest
haar
boek => Hij leest Marie
s
boek.
Je kunt een naam invullen,
maar je moet een S toevoegen
.
Nu is het een bezittelijk voornaamwoord.
En deze? Hij leest het boek van haar.
Slide 23 - Slide
Maak een zin met een aanwijzend voornaamwoord.
Slide 24 - Open question
Aanwijzend voornaamwoord
DIE en DEZE
wijst naar 'de' woorden
DIT en DAT
wijst naar 'het'woorden
Slide 25 - Slide
Maak een zin met een vragend voornaamwoord.
Slide 26 - Open question
Vragend voornaamwoord (vrv)
Er zijn
vier
vragende voornaamwoorden:
wie, wat, welk(e), wat voor (een).
Deze vier moet je dus gewoon uit je hoofd leren :)
Vragende voornaamwoorden staan meestal aan het begin van een vraag.
Slide 27 - Slide
Vragend voornaamwoord (vrv)
Let op:
Andere woorden waarmee je ook een vraag kan beginnen, zoals waar, waarheen, waarom, hoe, etc. zijn
geen
vragende voornaamwoorden.
Je vraagt niet naar een persoon of een ding.
Slide 28 - Slide
Jan zegt niet dat Piet die koffer
heeft gestolen.
Slide 29 - Open question
Benoem elk woord.
Jan zegt niet dat Piet die koffer heeft gestolen.
zn zww bw vw zn av zn hww zww
Slide 30 - Slide
create.kahoot.it
Slide 31 - Link
Welke woordsoort is nog lastig?
Slide 32 - Open question
More lessons like this
Herhalen woordsoorten
December 2022
- Lesson with
30 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhalen woordsoorten
March 2023
- Lesson with
16 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhalen woordsoorten
May 2022
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
December 2021
- Lesson with
43 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhalen woordsoorten
August 2024
- Lesson with
17 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
Herhalen woordsoorten
September 2024
- Lesson with
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
H2 2.8 Woordsoorten (les di 6)
August 2022
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 2
woordsoorten
July 2024
- Lesson with
41 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 2