2 tl/h Biologie 5.3 Variatie in Genotypen

Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat. Je kunt omschrijven wat een mutatie is. 
Je kunt omschrijven wat kanker is.
5.3 bladzijde 124
Biologie
Vanaf bladzijde 127
Opdracht 1 tot en met 9
Vanaf bladzijde 127
Opdracht 1 tot en met 9
1 / 10
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 10 slides, with text slides.

Items in this lesson

Je kunt uitleggen hoe elk van de ouders 50% van de chromosomen levert.
Je kunt uitleggen dat bij mensen het geslacht wordt bepaald door de geslachtschromosomen.
Je kunt uitleggen hoe door geslachtelijke voortplanting variatie in genotypen ontstaat. Je kunt omschrijven wat een mutatie is. 
Je kunt omschrijven wat kanker is.
5.3 bladzijde 124
Biologie
Vanaf bladzijde 127
Opdracht 1 tot en met 9
Vanaf bladzijde 127
Opdracht 1 tot en met 9

Slide 1 - Slide

Meiose
Bij een gewone celdeling (mitose) worden alle chromosomen verdubbeld (gekopieerd) en daarna verdeeld over de dochtercellen. Elke dochtercel krijgt zo precies dezelfde chromosomenparen als de moedercel.
In geslachtscellen komen de chromosomen enkelvoudig voor. Dat komt doordat geslachtscellen ontstaan door een speciale celdeling: de meiose. Bij meiose krijgt iedere dochtercel (geslachtscel) één chromosoom van elk paar.


Slide 2 - Slide

Welk genotype de geslachtscellen hebben, is afhankelijk van het toeval. Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Hierdoor heeft de nakomeling een ander genotype dan de ouders. En verschillende nakomelingen van dezelfde ouders hebben onderling verschillende genotypen.

Slide 3 - Slide

 Bij geslachtelijke voortplanting ontstaat variatie in genotypen. Hierdoor verschilt ook het fenotype van broers en zussen

Slide 4 - Slide

Mutatie
Meestal heeft een mutatie geen gevolgen. Als in een cel van je lichaam een mutatie optreedt, blijven de andere cellen van je lichaam onveranderd. Je merkt dan niet eens dat je een cel met een mutatie bezit (zie afbeelding 3.1). Maar een mutatie in een geslachtscel kan wel een grote uitwerking hebben. Wanneer deze geslachtscel versmelt met een andere geslachtscel, komt de mutatie terecht in de bevruchte eicel. 
Een chromosoom kan beschadigd raken. Daardoor kan de informatie voor een erfelijke eigenschap veranderen. Zo’n plotselinge verandering van het genotype heet een mutatie (verandering).

Slide 5 - Slide

Albinisme
Een organisme waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype, noem je een mutant. Een voorbeeld van een mutant is een albino. Bij een albino is het lichaam niet in staat melanine (pigment) te vormen: de kleurstof voor haren, ogen en huid. Daardoor lijken de ogen rood en is het organisme erg bleek (zie afbeelding 4.1). Mutaties in genen voor het maken van melanine zijn goed waarneembaar in het fenotype (zie afbeelding 4.2 en 4.3). De meeste mutaties zijn dat niet.

Slide 6 - Slide

Mutagene invloeden
Het DNA kan beschadigd raken onder invloed van straling, bijvoorbeeld radioactieve straling, uv-straling en röntgenstraling. Ook chemische stoffen kunnen een mutatie veroorzaken, bijvoorbeeld asbest of stoffen in sigarettenrook. Dit worden mutagene invloeden genoemd.

Slide 7 - Slide

Kanker
De snelheid waarmee celdelingen in het lichaam plaatsvinden, wordt geregeld door het DNA. Maar soms gaan cellen zich ongeremd delen. Dat wordt veroorzaakt door mutaties in genen die betrokken zijn bij het regelen van de celdeling. Er ontstaat dan een gezwel of tumor. 


Slide 8 - Slide

Kanker
Sommige tumoren groeien langzaam en verstoren de bouw van de weefsels niet. Deze tumoren zijn goedaardig. Als ze te groot worden, kunnen ze operatief worden verwijderd. Andere tumoren zijn kwaadaardig. Een kwaadaardige tumor groeit snel en verstoort de bouw van de weefsels (zie afbeelding 6). Een kwaadaardige tumor wordt kanker genoemd.

Slide 9 - Slide

Kanker
Cellen van de tumor kunnen terechtkomen in het bloed of in de lymfe (zie afbeelding 6.4). Deze cellen worden meegevoerd en komen in andere lichaamsdelen terecht. Daar kunnen ze zich opnieuw ongeremd gaan delen, waardoor overal in het lichaam tumoren ontstaan. Dit heet uitzaaiing.

Slide 10 - Slide