3H 1.Stunde TO

Keuzevoorzetsels
Deutsch
1 / 42
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Keuzevoorzetsels
Deutsch

Slide 1 - Slide

Lernziel
Je kent de keuzevoorzetsels (Wechselpräpostionen)  en kunt ze met de juiste naamval toepassen.


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Programm
  • Gibt es Fragen über Woche 12 / Aufgaben
  • Grammatik/ Uitleg/ Test: keuzevoorzetsels
  • Woche 13 : Aufgaben machen
  • HA

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Kort:
Als je wil bepalen welke naamval de keuzevoorzetsel in de zin heeft. Dan kijk je naar het volgende:
  1. Derde naamval: je bent ergens (waar?) / rust / toestand (wanneer?)
  2. Vierde naamval: je komt ergens (waarheen?) / beweging 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Vertaal het voorzetsel.

Das Pferd steht neben dem Hund.
A
naast
B
in
C
naar

Slide 9 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 10 - Quiz

Welke naamval staat dikgedrukt?
Wir fahren morgen an den See.
A
1e
B
3e
C
4e

Slide 11 - Quiz

Noem de
keuzevoorzetsels
(zijn er 9).

Slide 12 - Mind map

Antwoord:
  1. an
  2. auf
  3. hinter
  4. über
  5. vor
  6. in
  7. unter
  8. neben
  9. zwischen
Andere volgorde is prima!

Slide 13 - Slide

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 14 - Quiz

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?
A
Wohin?
B
Wann?
C
Wo?
D
Warum?

Slide 15 - Quiz

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.
Dieser Satz ist richtig.
Dieser Satz ist leider falsch.
Wir müssen über deinem Bruder sprechen!
Der Ball rollt unter das Auto
Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.
Ich wohne über dem Geschäft.
Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.
Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Slide 16 - Drag question

Vul in.
Das Auto steht vor d...…. Garage (v)

Slide 17 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De auto staat vor d.... garage (v).
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'staat' is geen beweging. Je kunt vragen 'waar'? Dus 3de naamval vrouwelijk.

Dus: Das Auto steht vor der Garage (v)

Slide 18 - Slide

Vul in.
Das Heft fällt auf d...…...Boden (m).

Slide 19 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het schrift valt op de grond.
op = keuzevoorzetsel
Het werkwoord 'vallen' is een beweging.
Dus 4de naamval mannelijk.

Dus: Das Heft fällt auf den Boden (m).


Slide 20 - Slide

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).
A
dem
B
den

Slide 21 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Het boek ligt op de tafel.
op = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? 
Antwoord: ligt op de tafel. Dus 3e naamval.

Dus: Das Buch liegt auf d... Tisch (m).
3de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 22 - Slide

Das Bild hängt an d.... Wand(v).
A
die
B
der

Slide 23 - Quiz

Antwoord + uitleg:
Vertaald: De foto hangt aan de muur.
an (aan) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 
Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Slide 24 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

Slide 25 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Op welke dag komen jullie dan aan?
an (op) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

Dus: An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).
welk = welch                    welchem

Slide 26 - Slide

Vul in. Let op de naamval.
Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch (m).

Slide 27 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik leg jouw sleutel op de tafel.
auf (op) = keuzevoorzetsel
Het gaat hier om een beweging (iets neer leggen). 
Dus 4e naamval.

Dus: Ich lege deinen Schlüssel auf d... Tisch.
1de naamval -> der (1)                 den (4).

Slide 28 - Slide

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Slide 29 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?
1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Slide 30 - Slide

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Slide 31 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.
vor (voor) = keuzevoorzetsel
Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).
1de naamval -> die (1)                 der (3).
Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).


Slide 32 - Slide

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Slide 33 - Open question

Antwoord + uitleg:
Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.
auf (op) = keuzevoorzetsel
'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.
1de naamval -> die (1)                 die (4).
Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.


Slide 34 - Slide

An die Arbeit!
Mache die Aufgaben von  
Woche 13
Deze oefeningen maak je online.
Bij vragen weet je wat je moet doen!!! :) 

Slide 35 - Slide

Wechselpräpostionen

1.  Kannst du die 9 Präpositionen nennen + NL. Übersetzung?
2. Welcher Fall folgt auf die Fragen : Wo ? Wann? 
3. Weche Frage stellt man beim 4. Fall?
4. Kennst du die 7/2 - Regel?
5. Was wird gemeint mit " beweging met een doel" en
 " stilstand"

Slide 36 - Slide

Weißt du noch?
Ich laufe unter ( een )........... Brücke(v.)
Dein Buch findest du zwischen ( mijn) ........... Bücher......(mv)
 Ich lege mich in (jullie)..............Bett (o).
Ich laufe über (de)..................Straße. 
Ich gehe ( over een week) nach Deutschland.
 (een maand geleden) hatte ich (een ) Unfall (m.)

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Link

0

Slide 39 - Video

Gruppenarbeit
- Ihr macht zu viert ein Video über die Wechselpräpositionen
- In eurem Video sind folgende Punkte erklärt/ zu sehen:
* 9 Wechselpräpositionen
* 4.Fall: Frage : wohin? -> beweging met doel
* 3. Fall: Frage: wo? wann? -> stilstand
* 7/2 -regel
- Das beste Video gewinnt einen Preis!!!

Slide 40 - Slide

SO / KA besprechen
Schaut euch eure Fehler an und verbessert
Was ging gut ( benennen)? Was ging nicht so gut? ( benennen)
Was müsst ihr das nächste mal anders machen und wie?

Slide 41 - Slide

Hausaufgabe
Lernen:
  •  Seite 166 de eerste hele kolom (D- NL): der Abfall t/m deswegen

Machen:
  • Studiewijzer : week 13


Slide 42 - Slide