1. Lees de zin
2. Noteer en vertaal je persoonsvorm (+ persoon vertalen!!)
3. Vind je nominativus (onderwerp)
4. Vind de overige aanvullingen lijdend voorwerp (acc), meewerkend voorwerp (dat), naamwoordelijk deel (nom)
5. Vertaal al het overige (let op de naamvallen).