Klas 3: Regelmatige werkwoorden op -ir

1 / 27
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Bonjour la classe !
Le vendredi 8 novembre

Slide 2 - Slide

Qu´est-ce que tu aimes faire ?
- Vraagwoorden
- Parler
- Slim stampen
- Oefentoets ch2

Slide 3 - Slide

2a. Sleep de Franse vraagwoorden naar de Nederlandse

waar
hoe
hoeveel
wanneer
wie
wat
combien
qu'est-ce que
qui
quand
comment

Slide 4 - Drag question

Poser la bonne question
Sleep onderstaande vraagwoorden op de juiste plek. 
Er blijven twee vraagwoorden over.
 habites-tu?
de matières as-tu cette année?
tu t’appelles?
est-ce que l’année scolaire finit?
âge as-tu?
est-ce ton professeur préféré?
Pourquoi
Comment
Qui
Quand
Combien
Quel
Qu'est-ce-que

Slide 5 - Drag question

A. Adorer
B. Détester
C. Aimer
D. Préferer
3. Aimer, détester, adorer & préférer
Houden van
Liever hebben
Dol zijn op
Een hekel hebben aan

Slide 6 - Drag question

Vertel over wat je graag in je vrije tijd doet en waarom. (huiswerk)

Slide 7 - Open question

Optie 1:
Om en om vragen stellen & de ander mag alleen met oui of non antwoord geven.

Voorbeeld:

+Tu adores faire du ski?
+Tu aimes le hockey?
-Tu n'aimes pas jouer au piano?
-Tu détestes le foot?


Als je weet wie hij/zij is dan zeg je:

Je pense que tu es _____(naam)

(ik denk dat je ____ bent)
Optie 2:
Om en om vragen stellen over welke sport hij/zij doet. Het antwoord moet ook met waarom hij/zij het leuk vindt.

Voorbeeld:

*Quel sport fais-tu?
-Je fais de la danse, parce que c'est amusante.
*Qu'est-ce que tu aimes faire?
-J'aime jouer au foot, parce que c'est sportif.
* Qu'est-ce que tu n'aimes pas (faire)?
- Je déteste faire du vélo, parce que c'est ennuyeux.
- Je n'aime pas faire du surf, parce que c'est difficile.


Als je weet wie hij/zij is dan zeg je:

Je pense que tu es _____(naam)

(ik denk dat je ____ bent)

Slide 8 - Slide

IR WERKWOORDEN

Slide 9 - Slide

de regelmatige ww op -ir

Slide 10 - Slide

finir (beëindigen)
Je finis
Tu finis
Il/elle/on finit
Nous finissons
Vous finissez
Ils/elles finissent

Slide 11 - Slide

le présent
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
STAM van het 
WERKWOORD
finir

fin

choisir

chois

Slide 12 - Slide

le présent
fin

DE 
JUISTE UITGANG
is
is
it
it
it
iss ons
iss ez
iss ent
iss ent
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles

Slide 13 - Slide

le présent
chois

DE 
JUISTE UITGANG
je
tu
il
elle
on
nous
vous
ils
elles
is
is
it
it
it
iss ons
iss ez
iss ent
iss ent

Slide 14 - Slide

Andere werkwoorden op -ir
choisir (kiezen)
rougir (rood worden, blozen)
réussir (slagen)

Slide 15 - Slide

- ir

Slide 16 - Slide

Tu ... vos devoirs. (finir)

Slide 17 - Open question

Nous ... le test. (remplir)

Slide 18 - Open question

Vous ... vers 8 heures. (finir)

Slide 19 - Open question

Léa ne ... jamais bien. (réfléchir)

Slide 20 - Open question

Je ... le rouge. (choisir)

Slide 21 - Open question

Les amis ... la chanson. (choisir)

Slide 22 - Open question

Mon frère... bien. (réfléchir)

Slide 23 - Open question

Vous ... le gagnant. (remplir)

Slide 24 - Open question

Werkwoorden op IR
Choisir (kiezen)
Remplir (invullen)
Je
choisis
remplis
Tu
choisis
remplis
Il/elle/on
choisit
remplit
Nous
choisissons
remplissons
Vous
choisissez
remplissez
Ils/elles
choisissent
remplissent

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Link

Faire: maak slim stampen bron H & kijk of je de volgende opdrachten van ch2 hebt gemaakt.

Slide 27 - Slide