Plein M KGT 1 - 2.1

Plein M KGT 1 - 2.1
1 / 44
next
Slide 1: Slide
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 1

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Plein M KGT 1 - 2.1

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Link

Aantekeningen
Belangrijke woorden = betekenis (blz. 84)
Onderstreepte zinnen

Slide 3 - Slide

Boekopdrachten 

Slide 4 - Slide

2b) Wanneer begon dit tijdvak?
A
3000 v.C.
B
3000 n.C.
C
500 v.C
D
500 n.C.

Slide 5 - Quiz

2a) Hoe noemen we het tijdvak van de oudheid?
A
Tijd van jagers en boeren
B
Tijd van Grieken en Romeinen
C
Tijd van monnikken en ridders

Slide 6 - Quiz

2c) Wanneer eindigde dit tijdvak?
A
3000 v.C.
B
3000 n.C.
C
500 v.C
D
500 n.C.

Slide 7 - Quiz

2d) Hoelang duurde dit tijdvak?
A
2500 jaar
B
3000 jaar
C
3500 jaar

Slide 8 - Quiz

Maak opdracht 4 in je boek. 

Slide 9 - Slide

Maak opdracht 4 in je boek. 

Slide 10 - Slide

5a) In de Romeinse landbouwstedelijke samenleving woonden de meeste mensen ...
A
in de stad
B
op het platteland

Slide 11 - Quiz

5b) In de Romeinse landbouwstedelijke samenleving leefden de mensen in de stad van ...
A
het verkopen van spullen
B
de landbouw

Slide 12 - Quiz

de afspraak, overeenkomst
een kamp voor militairen 
een grens die niet door mensen is gemaakt
een gebied met een grens erom en met een eigen bestuur

het verdrag

het fort

de natuurlijke grens

de staat

Slide 13 - Drag question

Maak opdracht 6 in je boek

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Maak opdracht 7 in je boek

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Maak opdracht 8 in je boek 

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

9a) De verschillen tussen arm en rijk waren groot in het Romeinse rijk.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 20 - Quiz

9b) De meeste Romeinen woonden in luxe woningen.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 21 - Quiz

9c) Wie schulden had, kon een slaaf kopen.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 22 - Quiz

9d) Veel rijke mensen werkten op landbouwbedrijven, in werkplaatsen en in mijnen.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 23 - Quiz

9e) Een slaaf die gladiator was moest in een theater vechten voor zijn leven.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 24 - Quiz

Maak opdracht 10 in het boek

Slide 25 - Slide

Maak opdracht 10 in het boek

Slide 26 - Slide

Oefentoetsvragen

Slide 27 - Slide

1a) Waarom legden de Romeinen wegen?
A
voor de soldaten om snel te reizen
B
voor de auto's
C
om werk te bieden aan gewone mensen
D
om steden te verbinden met elkaar

Slide 28 - Quiz

1b) Wat betekent het begrip: 'volk/volken/volkeren'?
A
afspraak, overeenkomst
B
gebied binnen een grens met een bestuur
C
samenwerking
D
grote groep mensen

Slide 29 - Quiz

2) In het Romeinse rijk waren wetten (regels) voor iedereen. Volken kregen dezelfde bescherming en rechten als de Romeinen. Waarom is dat?
A
om te zorgen dat iedereen belasting betaalde
B
om te zorgen dat alles goed verliep
C
om te zorgen dat volkeren niet in opstand kwamen
D
om te zorgen dat de politie werk had

Slide 30 - Quiz

3) Waarom wilde het Romeinse rijk de baas zijn over de zee?
A
voor de Romeinen als ze op vakantie willen
B
om groter te worden
C
als natuurlijke grens en om te kunnen zien als er oorlog komt
D
zo konden ze in een groot gebied handelen (economie)

Slide 31 - Quiz

4a) Wat betekent het begrip: 'verdrag'?
A
afspraak
B
overeenkomst
C
samenwerking
D
grote groep mensen

Slide 32 - Quiz

4b) Wat betekent het begrip: 'bondgenootschap'?
A
afspraak
B
overeenkomst
C
samenwerking
D
grote groep mensen

Slide 33 - Quiz

5) De Germanen woonden ten zuiden van de Rijn.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 34 - Quiz

5a) De Romeinen bouwden forten om de grenzen te beschermen.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 35 - Quiz

5b) Friezen en Bataven vormden een bondgenootschap.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 36 - Quiz

5c) In het Romeinse rijk woonden de meeste inwoners op het platteland.
A
WAAR
B
NIET WAAR

Slide 37 - Quiz

6) Wat is het voordeel van een natuurlijke grens (zoals berg, zee, rivier, etc..)
A
extra versterking voor het land dus minder soldaten nodig
B
het ziet er mooi uit
C
meer water voor drinken en schoonmaken
D
goed voor de economie/handel

Slide 38 - Quiz

7a) Wat betekent het begrip: 'romanisering'?
A
(oudheid) tweede tijdvak (3000 v.C. – 500 n.C.)
B
verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
C
alles wat met het besturen van een rijk, land, provincie,
D
gemengde cultuur van Grieken en Romeinen in het Romeinse rijk

Slide 39 - Quiz

7b) Wat betekent het begrip: 'politiek'?
A
baas van een groot rijk
B
verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur
C
alles wat met het besturen van een rijk, land, provincie,
D
iemand in dienst van een bestuur

Slide 40 - Quiz

9a) Wat betekent het begrip: 'volk'?
A
grote groep mensen
B
gebied binnen een grens met een bestuur
C
iemand in dienst van een bestuur
D
baas van een groot rijk

Slide 41 - Quiz

9b) Wat betekent het begrip: 'oudheid'?
A
gebied binnen een grens met een bestuur
B
tijd van Grieken en Romeinen (3000 v.C. – 500 n.C.)
C
gemengde cultuur van Grieken en Romeinen
D
verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur

Slide 42 - Quiz

9c) Wat betekent het begrip: 'staat'?
A
samenleving met steden en platteland
B
alles wat met het besturen van een rijk, land, provincie,
C
gebied binnen een grens met een bestuur
D
iemand in dienst van een bestuur

Slide 43 - Quiz

10) Wat hebben de Romeinen overgenomen van de Grieken
A
soldaten
B
beelden
C
economie
D
tempels

Slide 44 - Quiz