Dtoets - TW1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

D TOETS - TW1

Bonne chance

Bij het voltooid deelwoord van de regelmatige werkwoorden op -ER verandert -er in …….

Het voltooid deelwoord van donner (geven) is ………….

'donné' betekent ………….

Meestal wordt de passé composé gevormd met het hulpwerkwoord …………. (frans)

Welke van deze zinnen staat niet in de Passé Composé?

1. Nous avons cherché le chat.
2. Vous parlez beaucoup.
3. J’ai visité le Maroc.
4. Ils ont trouvé un petit hôtel.

Zet de zin in de Passé Composé:
(manger) Tu …………………

Zet de zin in de Passé Composé:
(nettoyer) Nous ……………………

Zet de zin in de Passé Composé:
(changer) Elle ……………………

Zet de zin in de Passé Composé:
(demander) J’………………………

Zet de zin in de Passé Composé:
(accepter) Ils ………………………

Zet de zin in de Passé Composé:
(faire) Il ......................

Zet de zin in de Passé Composé:
(être) Nous ............................

Wat is de stam van het regelmatige werkwoord 'finir' ?

Vul de goede vorm van het ww in:
(finir) Il ………

Vul de goede vorm van het ww in:
(obéir) Le chien .............

Vul de goede vorm van het ww in:
(choisir) Vous ..............

Vul de goede vorm van het ww in:
(remplir) Ils ........................

Vul de goede vorm van het ww in:
(finir) Je ...................

Zet het werkwoord in de PC:
(finir) Ils ...................

Zet het werkwoord in de PC:
(réussir) Mon père .................

Zet het werkwoord in de PC:
(choisir) Vous .................

Vul een vorm van 'aller' in:
Je ...............

Vul een vorm van 'aller' in:
Elles ...............

Vul een vorm van 'aller' in:
Vous ...............

Vul een vorm van 'aller' in:
Tu ...............

Le lit est .................

1. grand
2. grande
3. grands
4. grandes

La fille est ...........

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

Les robes sont ..................

1. jaune
2. jaunes

Le vélo est .................

1. joli
2. jolie
3. jolis
4. jolies

La chemise est .............

1. gris
2. grise
3. griss
4. grises

Les maisons sont .................

1. grand
2. grande
3. grands
4. grandes

J'habite .............. Londres

Il va .................... Allemagne

Rotterdam est une ville ....... Pays-Bas

Nous allons .............. Peru

Hoe ging het ???

Stel al je vragen en heel veel succes met de toets!