Present perfect simple
When: Als iets is afgerond is, maar het kan nog eens gebeuren. Als je nu het resultaat van een actie in het verleden terug ziet.
Focust op resultaat.
How:
Have/has + past participle (3e rijtje)
- She's met my boyfriend already.
Present perfect continuous
When: Als iets in de verleden tijd is begonnen, maar nu nog steeds door gaat.
Focust op hoe lang iets al duurt.
How:
Have/has + been + present participle
- They've been talking for hours.