4.3 Lezen

Lezen 4.3

  • tekstdoelen herkennen: informeren en amuseren
  • instructies herkennen
  • het tekstverband tijdsvolgorde herkennen
  • verwijswoorden herkennen.


1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Lezen 4.3

  • tekstdoelen herkennen: informeren en amuseren
  • instructies herkennen
  • het tekstverband tijdsvolgorde herkennen
  • verwijswoorden herkennen.


Slide 1 - Slide

Wat is je leesdoel als je een stripverhaal leest?

Slide 2 - Open question

Wat is je leesdoel als je een nieuwsbericht leest?

Slide 3 - Open question

leesdoelen - tekstdoelen
Wat wil jij als lezer bereiken als je een tekst leest = leesdoel

Wat wil de schrijver met de tekst  bereiken bij de lezer = tekstdoel

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide


A
informeren
B
amuseren

Slide 6 - Quiz

Welke woorden horen bij het tekstdoel INFORMEREN
A
feiten en spannend
B
verzonnen en spannend
C
feiten en controleerbaar
D
verzonnen en controleerbaar

Slide 7 - Quiz

Waarom is het belangrijk dat jullie het doel van de tekst kunnen vaststellen?

Slide 8 - Open question

Kan een tekst meerdere doelen hebben?
A
Ja
B
Nee
C
Ja, maar 1 doel is altijd het belangrijkste.

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Wat is een instructie?

Slide 11 - Open question

Slide 12 - Slide

Opdrachten maken blz 18
1 tot en met 6
8d
9

Slide 13 - Slide

Een tekstdoel
A
is wat de schrijver met de tekst wil bereiken bij de lezer
B
is wat de lezer wil bereiken met het lezen van een tekst

Slide 14 - Quiz

Welk doel heb jij als lezer wanneer je non-fictie leest?
A
je wilt geïnformeerd worden over een onderwerp
B
je wilt je vermaken

Slide 15 - Quiz

Welk doel heb jij als lezer wanneer je fictie leest?
A
je wilt geïnformeerd worden over een onderwerp
B
je wilt je amuseren

Slide 16 - Quiz


A
informeren
B
amuseren

Slide 17 - Quiz

Waarom is de rechtse tekst beter?

Slide 18 - Slide

De signaalwoorden echter, evenwel, enerzijds... anderzijds horen bij
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 19 - Quiz

Voordat Pien de deur uit gaat, geeft ze haar konijn eten. Daarna fietst ze naar school.
Welke signaalwoorden staan er in deze zinnen, denk je?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Schrijf zelf 2 zinnen waarin je gebruik maakt van signaalwoorden die bij het tekstverband tijdsvolgorde horen.

Slide 22 - Open question

De hond van Jason heeft vrijdag een duur foutje gemaakt. Hij heeft een portemonnee met 200 euro opgegeten.
Wie is HIJ in de tweede zin?

Slide 23 - Open question

Slide 24 - Slide

Wat was je punt voor die toets? Dat weet ik nog niet. Waarnaar verwijst DAT in de tweede zin?

Slide 25 - Open question

De signaalwoorden intussen, terwijl, voordat en zodra horen bij
A
opsommend verband
B
tegenstellend verband
C
tijdsvolgorde

Slide 26 - Quiz

Opdrachten maken blz 22
10 tot en met 15
Leestaak: 16 tot en met 21

Slide 27 - Slide


A
informeren
B
amuseren

Slide 28 - Quiz