2 - GT vraagsoorten

Vraagsoorten
Examentraining vmbo GT



1 / 35
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Vraagsoorten
Examentraining vmbo GT



Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Was machen wir? 
Verschillende vraagsoorten + tips: 

Juist/ onjuist vragen
Meerkeuzevragen
Combinatie tekst
Openvraag
Invulvraag / gatentekst
Citeervragen


Slide 3 - Slide

juist/onjuist
  1. Lees eerst de beweringen.
  2. Markeer de kern van de beweringen.
  3. Vergelijk de beweringen met de tekst.
  4. Let erop dat alle delen van de bewering in de tekst staan.
  5. Staat het niet in de tekst? Dan is de bewering fout!

Tip: beweringen met nooit (=nie), alles (=alles), alleen(=nur) & alleen maar (=ausschließlich) zijn meestal fout.





Slide 4 - Slide

Tekst 1
Beweringsvragen 

1 De firma Bauduu werd pas echt succesvol nadat de eigenaren tv reclame hadden gemaakt.

2 De eigenaren zijn door hun zoon op het idee voor hun bedrijf gekomen.

3 Als een huurder Lego-stenen kwijtraakt, wordt hem dat in rekening gebracht.

4 Ingeleverde Lego-stenen worden gereinigd voordat zij opnieuw worden uitgeleend

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Meerkeuze vragen ABCD
  1. Lees de vraag en markeer de kernwoorden.
  2. Zorg dat je de vraag helemaal begrijpt! Zoek desnoods woorden in het WB op!
  3. Lees de bijbehorende tekst
  4. Wordt er één zin genoemd --> dan staat het antwoord in de zin ervoor of erna.
  5. Staan er dubbele punten in een alinea? Markeer deze dan.
    Het antwoord staat meestal bij de dubbele punt en de signaalwoorden.
  6. Zoek onbekende woorden in het antwoord in het woordenboek op.
  7. Kies voor het antwoord dat volledig met de tekst overeenkomt.
  8. KIES NOOIT VOOR EEN ANTWOORD DIE JE NIET BEGRIJPT!!!




Slide 7 - Slide

Tekst 4: 
Schluss mit Schüchtern

Interview met DJ Kygo. 

4 alinea's. 

5 vragen = 5 punten 

Slide 8 - Slide

Vraag 8: 
Welche Aussage über DJ Kygo stimmt mit dem 1. Absatz überein? 

Slide 9 - Slide

Absatz 1 

Slide 10 - Slide

Welche Aussage über DJ Kygo stimmt mit dem 1. Absatz überein?
A
Er fühlt sich durch die vielen Auftritte manchmal unter Druck gesetzt.
B
Er ist erleichtert, dass er endlich Erfolge feiern kann
C
Er ist über seinen Erfolg positiv erstaunt.
D
Er sieht den Erfolg als eine Bestätigung seines musikalischen Talents.

Slide 11 - Quiz

Vraag 9: 
Was geht aus dem 2. Absatz über DJ Kygo hervor?

Slide 12 - Slide

Absatz 2 

Slide 13 - Slide

Was geht aus dem 2. Absatz über DJ Kygo hervor?
A
Anfangs gefiel seine Musik längst nicht jedem.
B
Er gab seine Ausbildung zugunsten der Musik auf.
C
Er rechnete schon als Teenager damit, mit Musik sein Geld verdienen zu können.
D
Viele Leute hatten ihn angespornt, seine Musik zu veröffentlichen

Slide 14 - Quiz

Vraag 10: 
Welche Umschreibung trifft dem 3. Absatz nach auf Kygos Eltern zu? 

Slide 15 - Slide

Absatz 3

Slide 16 - Slide

Welche Umschreibung trifft dem 3. Absatz nach auf Kygos Eltern zu?
A
Akzeptanz und Verwunderung
B
Ärger und Kummer
C
Besorgnis und Hoffnung

Slide 17 - Quiz

Combinatietekst altijd veel punten! 
Titels/onderwerpen en teksten combineren.

  1. Lees eerst de titels en vertaal ‘vrij’ naar het Nederlands.

  2. Zijn het zinnen, markeer dan de belangrijkste woorden.


  3. Lees vervolgens 1 alinea en kies wat het beste past. Ga zo door met de andere alinea’s. Kies altijd een antwoord.



Slide 18 - Slide

Tekst 6 
In de tekst worden vijf tips gegeven om geld te besparen bij het
boodschappen doen.

3 punten 

Slide 19 - Slide

Vertaal de onderstaande titels 
a Aktionsware
b Kundenkarte
c Zeit ist Geld
d Haltbarkeitsdatum
e Mini-Ware
f Verpackungstrick
g Kostprobe

Slide 20 - Slide

Absatz 1 und 2 
a Aktionsware
b Kundenkarte
c Zeit ist Geld
d Haltbarkeitsdatum
e Mini-Ware
f Verpackungstrick
g Kostprobe

Slide 21 - Slide

Absatz 3 und 4 
a Aktionsware
b Kundenkarte
c Zeit ist Geld
d Haltbarkeitsdatum
e Mini-Ware
f Verpackungstrick
g Kostprobe

Slide 22 - Slide

Absatz 5  
a Aktionsware
b Kundenkarte
c Zeit ist Geld
d Haltbarkeitsdatum
e Mini-Ware
f Verpackungstrick
g Kostprobe

Slide 23 - Slide

Open vragen 
  1. Lees de vraag heel goed.
  2. Moet je antwoord geven in het Nederlands of in het Duits?
  3. Moet je een woord/zin citeren?
  4. Lees de alinea; bepaal waar het antwoord staat.
  5. Zorg dat je alle woorden kent die in het antwoord staan.
  6. Formuleer je antwoord zo volledig mogelijk.




Slide 24 - Slide

Tekst 8 vraag 26
“Eigentlich macht er das ungern” (alinea 5)

Waarom zou hij het liever anders doen?
Beantwoord deze vraag in het Nederlands. 

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Tekst 7: opdracht 15
Wie verhält sich der 1. Absatz zur Einleitung?

A als Beispiel
B als Erklärung
C als Lösung
D als Zusammenfassung

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Tekst 7: opdracht 17
„Geschwister streiten … die Expertin.“ (Absatz 3)
Wie schließt dieser Satz an den vorhergehenden Satz an?

A mit einem Gegensatz
B mit einer Erklärung
C mit einer Wiederholung

Slide 29 - Slide

invulvraag/
gatentekst
  1. Lees de 2 zinnen voor en na de open plek.
  2. Vertaal de zin vrij en schrijf op.
  3. Kijk naar de antwoordmogelijkheden -->  vertaal deze allemaal.

  4. Bepaal welk woord het beste op de open plek past.




Slide 30 - Slide

Tekst 8; opdr 22
Welches Wort passt im Sinne des Textes in die Lücke in Absatz 2?

A Aber
B Außerdem
C Denn 

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Citeervragen
Hier moet je dus letterlijk een Duits woord/Duitse woorden uit de tekst halen. Niet vertalen dus!
Vaak moet de de eerste 2 woorden van de zin noemen waarin iets gezegd wordt. 
Of het eerste en het laatste woord van die zin of alinea.
Soms moet je ook een "ander woord" met dezelfde betekenis uit de tekst halen.

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

WOOEEHHOEE
Het zit erop! 

Blijf oefenen!


Je kunt het!! 

Slide 35 - Slide