Les 6 - Herhaling blok 5 Over Taal

1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Lesplanning
- Lesdoel 
- Herhaling 'Over Taal' blok 5
- Opdracht
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les...
✓ Heb je de stof van blok 5 'Over Taal'  herhaald 

✓ Ben je voorbereid op de toets

Slide 3 - Slide

Wat krijg je op de toets?
Blok 5 - Over Taal

5.1 - Examenwoorden: leren uit je boekje of via Studio

5.2 - Kijk naar taal: homoniem, homofoon, synoniem en tegengestelden

5.3 - Taalfouten: overbodige woorden, dubbele ontkenning en verhaspeling, verkeerde woorden of uitdrukkingen

Slide 4 - Slide

Tegengestelden




                 Synoniem




               Tegengestelden

Slide 5 - Slide

Tegengestelden



Synoniem
= Woorden die ongeveer hetzelfde betekenen 


Bijvoorbeeld - mooi/knap, doorweekt/kletsnat







Tegengestelden
= Woorden die het tegenovergestelde van elkaar zijn

Bijvoorbeeld - klein/groot, jong/oud

Slide 6 - Slide

Tegengestelden




                 Homoniem




               Homofoon

Slide 7 - Slide

Tegengestelden

Homoniem
= Woorden die meer dan één betekenis hebben


Bijvoorbeeld - arm, bank, knuffel 

Door de zin wordt het duidelijk wat de betekenis van het woord is






Homofoon
= woorden die hetzelfde klinken, maar die je anders schrijft en beteken anders

Bijvoorbeeld - pont/pond, wij/wei

Door de zin wordt het duidelijk welke van de twee woorden je moet gebruiken

Slide 8 - Slide

Oefenvragen 5.2
(1). Maak met elke homoniem twee zinnen. Zorg dat de verschillende betekenissen duidelijk worden.
- de knuffel/het knuffel & bank

(2). Welke homofoon past in de zin?
'Ik ga met de pont/pond naar Italië' 

Slide 9 - Slide

Tegengestelden




     Overbodige woorden




               Herhaling

Slide 10 - Slide

Tegengestelden



Overbodige woorden
= je benoemt iets wat al logisch is 

Bijvoorbeeld: 
'De grijze mist maakt de dag somber'
'Een harde schreeuw werd gehoord'



Herhaling
= je zegt twee keer hetzelfde met andere woorden

Bijvoorbeeld:
'De tafels stonden schots en scheef'
'De winkel is open, maar er is echter niemand'

Slide 11 - Slide

Tegengestelden




     Dubbele ontkenning




               Verhaspeling

Slide 12 - Slide

Tegengestelden



Dubbele ontkenning
= je gebruikt twee keer een ontkenning. Daardoor zeg je het tegengestelde.

Bijvoorbeeld:
'Hij maakt nooit geen fouten'
'Hij ontkent dat hij niet heeft gestolen'



Verhaspeling
= je haalt twee woorden of uitdrukkingen door elkaar


Bijvoorbeeld:
'Die schoenen kosten duur'
'Ik besef me dat ik te laat ben'

Slide 13 - Slide

Tegengestelden




         Verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking

Slide 14 - Slide

Tegengestelden


Verkeerd gebruik van een woord of uitdrukking

= Sommige woorden lijken veel op elkaar. Je kunt ze gemakkelijk verwarren. Als dat gebeurt, betekent je zin iets heel anders dan je bedoelde. 

Bijvoorbeeld:
'Op je tong zitten pupillen' - papillen
'Het meisje die' - dat
'Jij bent groter als mij' - dan ik
'Hun zeiden dat' - zij

Slide 15 - Slide

Oefenvragen 5.3
(1). Noteer het overbodige woord in de zin
'Zij gaan bovendien ook naar het restaurant'

(2). Welk woord moet je weglaten zodat er geen dubbele ontkenning meer is?
'Zij verbieden dat mensen niet op het terrein mogen lopen'

(3). Noteer de uitdrukkingen die door elkaar zij gehaald.
'Slapende honden bijten niet'

Slide 16 - Slide

SE - Over Taal & Examenwoorden
> Maandag - 27 januari: SE Over Taal en Examenwoorden
Wat: Maak de opdrachten 1 t/m   om je voor te bereiden op je SE 

Hoe: werkblad

Tijd: 15 min

Klaar: Ga naar StudyGo om de examenwoorden te leren




timer
15:00

Slide 17 - Slide