3c
1 / 23
Lesson duration is: 15 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Which modal verb?
je zou niet moeten roken als je fit wil blijven.
je zou niet moeten roken als je fit wil blijven.
A
shouldn't
B
may
C
mustn't
Slide 7 - Quiz
Which modal verb?
Je hoeft je niet te haasten, we hebben alle tijd.
Je hoeft je niet te haasten, we hebben alle tijd.
A
Should
B
Must
C
don't have to
Slide 8 - Quiz
Which modal verb?
De politie had de dieven moeten oppakken voordat ze die 2e winkel leeg roofden.
De politie had de dieven moeten oppakken voordat ze die 2e winkel leeg roofden.
A
Might catch
B
must catch
C
had to catch
D
should have caught
Slide 9 - Quiz
Which modal verb?
Je had me kunnen bellen over dat belangrijke probleem ....
Je had me kunnen bellen over dat belangrijke probleem ....
A
should have called me
B
could have called me
C
may have called me
Slide 10 - Quiz
What does the modal verb say?
John is allowed to leave the classroom.
John is allowed to leave the classroom.
A
zekerheid
B
verplichting
C
mogelijkheid
D
toestemming
Slide 11 - Quiz
Which modal verb?
The law says that you ... wait for a red light
The law says that you ... wait for a red light
A
should
B
have to
C
may
D
can
Slide 12 - Quiz
Which modal verb do you use?
¨Ik ben in staat om een hele zak chips leeg te eten¨
¨Ik ben in staat om een hele zak chips leeg te eten¨
A
could
B
might
C
can
D
be able to
Slide 13 - Quiz
Which modal verb?
Ik moet een gordel om in de auto.
Ik moet een gordel om in de auto.
A
should wear
B
have to wear
C
must wear
D
ought to wear
Slide 14 - Quiz
We moesten de rekening betalen.
A
have to pay
B
must have paid
C
had to pay
D
must pay
Slide 15 - Quiz
Het regent misschien vandaag.
A
may rain
B
might rain
C
must rain
Slide 16 - Quiz
Kies de juiste vorm (passief):
1. De antwoorden werden gegeven door de docent.
1. De antwoorden werden gegeven door de docent.
A
were given
B
had been given
C
have been given
D
are given
Slide 17 - Quiz
Kies de juiste vorm (passief):
2. Het klimaat is met een paar graden gestegen.
2. Het klimaat is met een paar graden gestegen.
A
was risen
B
had been risen
C
has risen
D
is risen
Slide 18 - Quiz
Kies de juiste vorm (passief):
3. Die films worden vaak bekeken in de bioscoop.
3. Die films worden vaak bekeken in de bioscoop.
A
were often watched
B
are often watched
C
have often been watched
D
had often been watched
Slide 19 - Quiz
Kies de juiste vorm (passief):
4. De taart was opgegeten voordat ik thuiskwam.
4. De taart was opgegeten voordat ik thuiskwam.
A
was eaten
B
had been eaten
C
is eaten
D
have been eaten
Slide 20 - Quiz
wat is verschil tussen deze twee zinnen?
1. De film was al begonnen toen ik binnenkwam.
2. De taart was al opgegeten voordat ik binnenkwam.
1. De film was al begonnen toen ik binnenkwam.
2. De taart was al opgegeten voordat ik binnenkwam.
A
de eerste zin is passief en de tweede actief
B
de eerste zin is actief en de tweede passief
