Welke balansmutaties vinden er plaats? Betaling per bank aan crediteuren €14.000.
A
Kas -€14.000
Crediteuren +€14.000
B
Kas -€14.000
Crediteuren -€14.000
C
Bank -€14.000
Crediteuren -€14.000
D
Bank -€14.000
Crediteuren +€14.000
Slide 24 - Quiz
Welke balansmutaties vinden er plaats? Per kas gekocht goederen €1.400.
A
Voorraad -€1.400
Kas -€1.400
B
Voorraad +€1.400
Kas -€1.400
C
Voorraad -€1.400
Crediteuren -€1.400
D
Voorraad -€1.400
Crediteuren +€1.400
Slide 25 - Quiz
Welke balansmutaties vinden er plaats? Betaald per kas diverse kosten €2.200.
A
Kas -€2.200
Eigen vermogen -€2.200
B
Kas -€2.200
Kosten +€2.200
C
Kas -€2.200
Vreemd vermogen +€2.200
D
Kas +€2.200
Kosten -€2.200
Slide 26 - Quiz
Zijn rente kosten en/of uitgaven?
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Beide
Slide 27 - Quiz
Wat verandert er op de balans door een rente uitgaven?
A
Eigen vermogen en vreemd vermogen
B
Liquide middelen en eigen vermogen
C
Liquide middelen en vreemd vermogen
D
Vaste activa en liquide middelen
Slide 28 - Quiz
Zijn aflossing kosten en/of uitgaven?
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Beide
Slide 29 - Quiz
Wat verandert er op de balans als je gaat aflossen?
A
Liquide middelen en bank
B
Liquide middelen en eigen vermogen
C
Liquide middelen en vreemd vermogen
D
Vreemd vermogen en eigen vermogen
Slide 30 - Quiz
Stelling: De financiering van een machine kan het beste met Kort Vreemd Vermogen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 31 - Quiz
Onder welke categorie valt een debiteur?
A
Liquide middelen
B
Eigen vermogen
C
Vlottende activa
D
Vaste activa
Slide 32 - Quiz
Welke stelling klopt NIET ?
A
Een balans is altijd in evenwicht
B
Een balans is een momentopname
C
Een balans heeft een debetzijde en een creditzijde
D
Een balans wordt altijd opgemaakt op 31 december
Slide 33 - Quiz
(A-r)/n wordt gebruikt om de afschrijving te berekenen.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 34 - Quiz
Rentekosten zijn:
A
uitgaven die geen kosten zijn.
B
vervelend.
C
kosten die ook uitgaven zijn.
D
kosten die geen uitgave zijn.
Slide 35 - Quiz
Afschrijvingen zijn
A
Kosten
B
Uitgaven
C
Kosten en uitgaven
Slide 36 - Quiz
Een onderneming betaalt aan het begin van elk kwartaal de rentekosten voor drie maanden vooruit.
Op de balans van 31 januari vind je de balanspost ...
A
vooruitontvangen bedragen
B
nog te betalen bedragen
C
vooruitbetaalde bedragen
D
te vorderen bedragen
Slide 37 - Quiz
Rentekosten
A
Geen invloed op EV
B
Wel invloed op EV
Slide 38 - Quiz
Afschrijven van inventaris
A
Geen invloed op EV
B
Wel invloed op EV
Slide 39 - Quiz
wat is het afschrijvingspercentage in procenten van de aanschafprijs?
Dus aanschafprijs € 8.000 afschrijving per jaar € 800.
A
10%
B
30%
C
20%
D
40%
Slide 40 - Quiz
Afschrijvingen zijn
A
Uitgaven
B
Transitoria
C
Kosten
D
Schulden
Slide 41 - Quiz
De rentekosten bedragen € 5.000,- per maand. Aan het einde van het kwartaal wordt rente en € 7.000,- aflossing betaald. Bereken de uitgaven in de maand maart
A
€ 5.000,-
B
€ 12.000,-
C
€ 15.000,-
D
€ 22.000,-
Slide 42 - Quiz
Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering
Slide 43 - Quiz
Bereken de afschrijving per jaar. Bastiaan heeft voor € 15.000 een auto gekocht en hij wil die in 5 jaar afschrijven. Hij verwacht de auto na die 5 jaar nog voor € 5.000 te kunnen verkopen.
A
€ 1.000
B
€ 1.500
C
€ 2.000
D
€ 3.000
Slide 44 - Quiz
Bereken de afschrijving per jaar. Bakker Bart heeft voor € 25.000 een oven gekocht en hij wil die in 7 jaar afschrijven. Hij verwacht de oven na die 7 jaar nog voor € 4.000 te kunnen verkopen.
A
€3.000
B
€2.000
C
€4.000
D
€1.500
Slide 45 - Quiz
Welke balansmutaties vinden er plaats? Ontvangen per bank van debiteuren €6.400.