1. Ik groet de vriendin, die in Rome woont / van wie / wier (de) vader een bekende man is/ aan wie ik een cadeau geef /die ik voor de maaltijd uitnodig / met wie ik vaak naar het Forum ga.
Wij naderen de deur, die het huis sluit / waarvan wij de sleutel niet hebben / waaraan/-tegen wij tevergeefs een duw geven / die later een slaaf voor ons opent / waardoor wij het huis binnengaan.
NB: ipv. 'waar-' kun je ook 'welke' gebruiken.