7.1 StartUp evaluatie, duo-opdracht, quiz

WAT GAAN WE DIT LESUUR DOEN?
1.  StartUp evalueren.
2. PowerPoint evalueren.
3. Duo-opdracht
4. Quiz over woordenschat, woordsoorten en werkwoordspelling

1 / 50
next
Slide 1: Slide
nederlands LessonUpMBOStudiejaar 1

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

WAT GAAN WE DIT LESUUR DOEN?
1.  StartUp evalueren.
2. PowerPoint evalueren.
3. Duo-opdracht
4. Quiz over woordenschat, woordsoorten en werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

1. STARTUP
Word-opdrachten (a) en een PowerPoint (b)

Doel: 
Je leert de opmaak van een verslag en een presentatie in PowerPoint, zoals ze dat op de opleiding willen zien. 

- A4-boekje StartUp, met de opdrachten + toelichting. 

Slide 2 - Slide

VOORBLAD
Titel
(afbeelding)

jouw naam en studentnummer
jouw klas/opleiding/groep
het vak en de naam van de vakdocent
Plaats, inleverdatum

► zie checklist 1 van het boekje

Slide 3 - Slide

AUTOMATISCHE INHOUDSOPGAVE 
kopteksten komen
terug in de 
automatische
inhoudsopgave; 
jouw standaardtekst niet.

Slide 4 - Slide

INLEIDING
Je leidt de tekst in, vertelt wat de lezer kan verwachten. 'In dit verslag...'


Heel netjes:
Je zet je naam eronder, zonder punt of komma.
Je zet de plaats en de datum daaronder, weer zonder punt of komma.

Wendela Kiers
Zwolle, 24 november 2023


Slide 5 - Slide

PAGINANUMMERING EN PAGINA-EINDE
Je gaat iets invoegen in jouw verslag: kies daarom 'Invoegen' in het Word-lint. 


Slide 6 - Slide

HOOFDSTUK 1
Je maakt gebruik van de automatische 
nummering:

Slide 7 - Slide

HOOFDSTUK 2
In dit hoofdstuk oefen je 
met paragrafen. In dit geval
hoort de paragraaf bij 
hoofdstuk 2, daarom krijgt het de
nummering 2.1, 2.2, enz.

Slide 8 - Slide

HOOFDSTUK 3
Het ochtendritueel, verbeeldt met SmartArt of WordArt. 
Je voegt hier weer in. Klik op 'Invoegen' en zoek SmartArt (of WordArt).


Slide 9 - Slide

HOOFDSTUK 4
Vrienden en familie in een tabel. Klik op 'Invoegen' en je ziet de tabel in het Word-lint staan. Je kunt nu het aantal rijen en kolommen kiezen. 


Slide 10 - Slide

HOOFDSTUK 5
Een mail (die je niet verstuurt) aan jouw coach.
Hier gaat het om een afbeelding invoegen. 

Klik eerst op Invoegen.
Dan kies je Afbeeldingen en zie je wat je allemaal waar vandaan kunt invoegen. 

Trucje: je kunt ook meteen op 'Schermopname' klikken, dan zie je elk tabblad dat je open hebt staan op jouw laptop. Kies het tabblad met de mailbox (en dus jouw mail aan de coach). 

Slide 11 - Slide

HOOFDSTUK 5
Trucje: je kunt ook meteen op 'Schermopname' klikken, dan zie je elk tabblad dat je open hebt staan op jouw laptop. Kies het tabblad met de mailbox (en dus jouw mail aan de coach). 

Klik op de indelingsopties (dat is dat zwarte boogje in blauwe lijnen); kies 'vierkant'. 
Rechtermuisklik op de afbeelding en je ziet bovenaan het pop-upmenu dat je kunt 'Bijsnijden'. Dat wil je. Ga met je muis naar het midden van het kader (de rand om de afbeelding), naar de dikkere zwarte lijn en schuif met je muis. Nu wordt de afbeelding kleiner. 


Slide 12 - Slide

6: BRONNENLIJST
Dit is en blijft lastig. Wildlife wil dat je werkt met een bronnenlijst volgens die APA-normen. In het boekje StartUp staat hoe je een bron volgens APA-normen moet maken/schrijven. Wildlife heeft ook zelf een document daarover. 

► Wie werkt er met Word, met 'bronnenbeheer'? 



Zelf vind ik scribbr.nl heel snel (en prettig) werken. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

2. PowerPoint
Bij een presentatie houd je óók de opbouw van een tekst aan: 
inleiding - de inhoudsopgave 
kern - verschillend bij iedereen
slot - vragen?  

In de PowerPoint stel je jezelf voor. Je gebruikt afbeeldingen of foto's en steekwoorden



Slide 15 - Slide

3. DUO-OPDRACHT IN 6 MINUTEN
Maak een duo met je tafelbuur, lees de vragen en overleg met elkaar.  Mail mij het resultaat: w.kiers@zone.college. Het komt de volgende les terug. 

  1. Wat moet er op het voorblad van een verslag?
  2. Noem een functie van de inleiding. 
  3. Waar vind je de koptekst(en) in het Word-lint en wanneer gebruik je die? 
  4. Welke drie onderdelen van het Word-lint gebruik je altijd?
  5. Noem een functie van een slot of evaluatie. 
  6. Hoe neem je het publiek mee in jouw presentatie? 



timer
6:00

Slide 16 - Slide

QUIZTIJD

Over woordenschat, 
woordsoorten en werkwoordspelling 


Slide 17 - Slide

Uit de categorie uitdrukkingen:

een ommetje ...
A
lopen
B
doen
C
maken
D
beleven

Slide 18 - Quiz

Wat is de betekenis van:

fungeren
A
een rol, functie of taak vervullen
B
beschimmelen
C
kijken
D
opletten

Slide 19 - Quiz

Vaste voorzetsels bij werkwoorden:

fungeren ...
A
met
B
als
C
in
D
bij

Slide 20 - Quiz

Vaste voorzetsels bij werkwoorden:

hij heeft de neiging ...
A
om
B
aan
C
van
D
aan of van

Slide 21 - Quiz

Vaste voorzetsels bij werkwoorden:

focussen ...
A
om
B
in
C
van
D
op

Slide 22 - Quiz

Vaste voorzetsels bij werkwoorden:

het uitbesteden ...
A
om
B
aan
C
van
D
aan of van

Slide 23 - Quiz

Vaste voorzetsels:

het doorzettingsvermogen hebben ...
A
om
B
aan
C
van
D
om of van

Slide 24 - Quiz

Vaste voorzetsels:

neigen ...
A
in
B
aan
C
om
D
naar

Slide 25 - Quiz

Vaste voorzetsels:

het uitbesteden ...
A
om
B
aan
C
van
D
aan of van

Slide 26 - Quiz


Een zelfstandig naamwoord is:
A
een woord dat je in meervoudsvorm kunt zetten
B
een woord dat je kleiner kunt maken
C
een de- het-, of een-woord
D
A, B en C zijn goed

Slide 27 - Quiz

Wat is het juiste verwijswoord?

De jongen ... daar loopt
A
die
B
dat
C
wat

Slide 28 - Quiz

Verwijswoorden.
Een de-woord krijgt als verwijswoord 'die'

jazeker
neen

Slide 29 - Poll

Wat is het juiste verwijswoord?

Het meisje ... daar loopt
A
die
B
dat
C
wat

Slide 30 - Quiz

Verwijswoorden.
Een het-woord krijgt als verwijswoord 'dat'

jazeker
neen

Slide 31 - Poll

REGEL
Dit gaat op voor alle zelfstandige naamwoorden in het enkelvoud, het is daarmee een regel. 

1. Heeft het zelfstandige naamwoord waarnaar je verwijst het ingesloten lidwoord 'de', dan is het verwijswoord 'die'.

2. Heeft het zelfstandige naamwoord waarnaar je verwijst het ingesloten lidwoord 'het', dan is het verwijswoord 'dat'. 

Slide 32 - Slide

Wat is het juiste verwijswoord?

Mijn zusje ... daar loopt
A
die
B
dat
C
wat

Slide 33 - Quiz

Zelfstandig naamwoord: 'vitaliteit'.

Dit betekent:

A
levenskracht
B
gezondheid
C
levendigheid
D
helderheid

Slide 34 - Quiz

Zelfstandig naamwoord: 'expertise'.

Betekenis:
A
kennis en vaardigheid van een persoon
B
deskundig onderzoek
C
kennis en vaardigheid van een bedrijf
D
het kan alle drie betekenen

Slide 35 - Quiz

'In mondelinge taalvaardigheden is non-verbale communicatie belangrijk.'

Wat is dat, non-verbale communicatie?
A
de manier waarop je staat en kijkt
B
de inhoud van wat je zegt
C
de toonhoogte en intonatie van wat je zegt

Slide 36 - Quiz

'Competentie'!
Een woord uit het onderwijs.
Wat betekent het?
A
motivatie
B
vaardigheid
C
houding
D
ervaring

Slide 37 - Quiz

'Attitude'!
Ook zo'n woord uit het onderwijs.
Betekenis?
A
motivatie
B
houding
C
gedrag
D
ervaring

Slide 38 - Quiz

'Dit is een cruciaal moment.'

Betekenis van cruciaal?
A
doorslaggevend
B
onbelangrijk

Slide 39 - Quiz

Wat betekent 'optimaal'?

A
belangrijk
B
onbelangrijk
C
zo goed mogelijk
D
het beste

Slide 40 - Quiz

Wat doe je om de stam van een werkwoord te vinden?
weet ik niet meer
[-en] eraf

Slide 41 - Poll

Hypothese: je weet hoe je de stam van een werkwoord vindt.
Wat betekent hypothese eigenlijk?
A
stelling
B
veronderstelling
C
standpunt

Slide 42 - Quiz

Het hele werkwoord is 'motiveren'.

De ik-vorm is dan:
A
motiveeeer
B
motiveer
C
motiver

Slide 43 - Quiz

Motiveren, wat betekent dat eigenlijk?
A
met redenen omkleden
B
bemoedigen
C
aansturen
D
A en B zijn goed

Slide 44 - Quiz

Met redenen omkleden??

Wat is dat?
A
betogen
B
overtuigen
C
verklaren waarom je iets wilt
D
A, B, C zijn goed

Slide 45 - Quiz

Zij is een millennial en gefocust.
A
millennial: duizendjarige gefocust: scherpgesteld
B
millennial: bep. generatie gefocust: scherpgesteld

Slide 46 - Quiz

Focussen (hele werkwoord)
ik focus, jij focust, wij focussen?
jazeker
neen

Slide 47 - Poll

Laatste vraag. Wat is de betekenis van mindset?

(meerdere antwoorden mogelijk)
A
de richting
B
het denken
C
de overtuiging
D
de overtuiging van het eigen kunnen

Slide 48 - Quiz

EINDE VAN DE LES

Slide 49 - Slide

HET TWEEDE LESUUR
Ga naar Taalblokken. Klik bovenaan op lesmateriaal
Nu zie je links 'dashboard' en daaronder 'toetsen'. Klik op de laatste. 
Je ziet nu vier opties, kies de bovenste: 0-meting

Middenin beeld zie je (als tweede) Bouwstenen 3F staan. Klik daarop. 
Het is de bedoeling dat je 0-meting B individueel maakt. 

Er staat 'Adviesduur 90 minuten' achter, dit betekent dat je daar dit uur mee bezig bent (er zijn dan ook 40 vragen). De meesten zijn onder het uur klaar. 
Het loont de moeite om het helemaal af te krijgen. 

Slide 50 - Slide