QUIZ politiek

QUIZ

Politiek:
wat weten jullie al/nog?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5,6

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

QUIZ

Politiek:
wat weten jullie al/nog?

Slide 1 - Slide

Welke begrippen horen bij elkaar?
A
Indirecte democratie en theocratie
B
Directe democratie en Tweede Kamer
C
Indirecte democratie en volksvertegenwoordiging
D
Directe democratie en Staten-Generaal

Slide 2 - Quiz

De Trias Politica heeft als doel:
A
Dat de ministers gecontroleerd worden door het parlement
B
Dat de regering de wetgevende macht heeft
C
Te voorkomen dat politieke bestuurders teveel macht naar zich toe trekken
D
Dat het volk meer invloed krijgt op de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht

Slide 3 - Quiz

Nederland is een constitutionele monarchie. Dat wil zeggen:
A
Nederland een koningshuis heeft waarvan de macht beperkt wordt door de grondwet
B
de grondwet in Nederland door het koningshuis is opgesteld
C
Nederland een koning heeft die boven de (grond) wet staat,
D
Nederland een grondwet heeft waarin de absolute macht van de koning omschreven staat

Slide 4 - Quiz

Onder een politieke ideologie verstaan we:
A
de lijst met de belangrijkste standpunten van een politieke partij
B
een visie over de gewenste inrichting van de samenleving
C
alle ideeën die er in een samenleving bestaan over de menselijke relaties en inrichting van de samenleving
D
de wetten die de sociaaleconomische verhoudingen regelen

Slide 5 - Quiz

Linkse partijen
A
vinden dan mensen eigen verantwoordelijkheid moeten dragen op sociaal-economisch gebied
B
willen goede uitkeringen en voorzieningen voor de zwakkeren in de samenleving
C
benadrukken de economische vrijheid van mensen en ondernemingen
D
hechten veel waarde aan het geloof

Slide 6 - Quiz

Rechtse partijen
A
zijn voor een actieve overheid op sociaal-economisch gebied
B
willen meer investeren in ontwikkelingssamenwerking
C
vinden dat de overheid zo min mogelijk moet ingrijpen op sociaal-economisch gebied
D
willen de inkomensverschillen verkleinen

Slide 7 - Quiz

sociaal democratie
Liberalisme 
Christendemocratie 
eerlijk delen van kennis, macht en inkomen
bescherming van zwakkeren in de samenleving
actieve en sturende rol overheid
persoonlijke en economische vrijheid
terughoudende rol overheid
orde en gezag handhaven
vrije markt
zorgzame samenleving
gespreide verantwoordelijkheid
rentmeesterschap

Slide 8 - Drag question

One-issuepartijen
A
hebben geen interesse om mee te doen aan Tweede Kamerverkiezingen
B
richten zich op 1 aspect van of 1 doelgroep in de samenleving
C
zijn vooral bezig met het organiseren van referenda
D
hebben geen officieel verkiezingsprogramma maar een actieprogramma

Slide 9 - Quiz

Alle politieke partijen:
A
baseren zich op een ideologie
B
vertegenwoordigen de belangen van een kleine groep mensen
C
hebben een visie op de samenleving
D
hebben veel politieke macht

Slide 10 - Quiz

De PVV is een:
A
populistische partij
B
progressieve partij
C
ideologische partij
D
one-issuepartij

Slide 11 - Quiz

De SP is een voorbeeld van een:
A
conservatieve partij
B
socialistische partij
C
rechts populistische partij
D
liberale partij

Slide 12 - Quiz

D66 is een voorbeeld van een:
A
rechts-conservatieve partij
B
pragmatische partij
C
ecologische partij
D
nationalistische partij

Slide 13 - Quiz

Een links kabinet kan bestaan uit:
A
GroenLinks, SP en PvdA
B
PVV, D66 en GroenLinks
C
PvdA, D66 en CDA
D
PvdA, SP en CDA

Slide 14 - Quiz

Het idee dat de overheid maatschappelijke organisaties moet stimuleren om problemen op te lossen, is typerend voor:
A
DENK
B
SP
C
CDA
D
VVD

Slide 15 - Quiz

In een stelsel van evenredige vertegenwoordiging:
A
hebben kleine politieke partijen meer kans op een Kamerzetel dan bij een districtenstelsel
B
is de afstand tussen kiezer en gekozene kleiner dan bij een districtenstelsel
C
is de kiesdeler niet bepalend voor het aantal zetels
D
stem je op een partij en niet op een persoon

Slide 16 - Quiz

Het kabinet:
A
bestaat uit de koning, ministers en staatssecretarissen
B
bestaat uit de ministers en staatssecretarissen
C
is verantwoordelijk voor de benoeming van de voorzitter van de Tweede Kamer
D
is direct gekozen

Slide 17 - Quiz

Tot de grondwettelijke taken van de koning hoort:
A
het opstellen en uitwerken van de troonrede
B
het ondertekenen van wetten
C
het bijwonen van de kabinetsvergaderingen
D
het verdedigen van de belangen van het Koninklijk Huis

Slide 18 - Quiz

Het parlement bestaat uit:
A
75 Eerste Kamer en 150 Tweede Kamerleden
B
De ministers en 150 Tweede Kamerleden
C
De ministers en de 225 Eerste en Tweede Kamer leden
D
150 door het volk gekozen Kamerleden

Slide 19 - Quiz

Een Tweede Kamerlid zegt in een toespraak: "Nederland is toe aan minder overheid, minder markt en meer samenleving".
Vanuit welke politieke stroming spreekt dit Tweede Kamerlid?
A
Liberalisme
B
Sociaaldemocratie
C
Christendemocratie
D
Fascisme

Slide 20 - Quiz