6.5Beweging overbrengen Quiz

rekenen met snelheid, tijd en afstand
1 / 28
next
Slide 1: Slide
naskMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

rekenen met snelheid, tijd en afstand

Slide 1 - Slide

Wat zijn voorbeelden van een hefboom?
A
een skateboard
B
een fiets
C
een scooter
D
een wip

Slide 2 - Quiz

Met een hefboom zet je stuurkracht om in remkracht.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Je maakt een sprong op je skateboard. Je gebruikt je skateboard dan als hefboom.
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Met een hefboom breng je kracht en beweging over van de ene kant naar de andere kant.
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

Je tilt een zware steen op met een hefboom.
Hoe heet de plaats waar de hefboom de steen omhoog duwt?
A
het draaipunt
B
het krachtpunt
C
het lastpunt
D
het buigpunt

Slide 6 - Quiz

Met een hefboom kun je kracht en beweging overbrengen.
A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quiz

Je tilt een zware steen op met een hefboom.
Hoe heet de plaats waar jij kracht uitoefent op de hefboom?
A
het draaipunt
B
het krachtpunt
C
het lastpunt
D
het buigpunt

Slide 8 - Quiz

Met een katrol kun je dingen omhoog hijsen.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quiz

Iets gewoon optillen kost -----------

kracht als iets omhoog hijsen met een katrol.
A
minder
B
evenveel
C
meer

Slide 10 - Quiz

Waarom gebruikt een verhuizer een katrol om meubels omhoog te krijgen?
A
het is veiliger dan met de trap, maar het kost meer kracht.
B
het is gemakkelijker en veiliger, maar het kost evenveel kracht.
C
het is minder veilig dan de trap, maar het kost minder kracht.

Slide 11 - Quiz

Met een katrol kun je krachten verkleinen.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Een fietsketting brengt jouw spierkracht over naar het achterwiel.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quiz

Je rijdt op een fiets met een terugtraprem. Je remt.
Via de ketting wordt spierkracht omgezet in remkracht.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Een fietsketting brengt mechanische kracht over op je fiets.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Je rijdt op een fiets met een handrem. Je remt.
Spierkracht wordt omgezet in remkracht.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Bij een fiets trekt het voorblad via de ketting aan het achterblad.
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Bij een fiets heeft het voorblad meer tanden dan het achterblad.
Daardoor draait het achterwiel
------------ dan de trappers.
A
langzamer
B
sneller

Slide 18 - Quiz

Bij een fiets trekt het achterblad via de ketting aan het voorblad.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Het voorblad van een fiets heeft 48 tanden. Het achterblad heeft 24 tanden.
Het achterblad draait
------------------ als het voorblad.
A
een keer zo snel
B
twee keer zo snel
C
drie keer zo snel
D
vier keer zo snel

Slide 20 - Quiz

Bij een grote versnelling op je fiets moet je licht trappen.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Bij een kleine versnelling op je fiets moet je snel trappen.
A
waar
B
niet waar

Slide 22 - Quiz

Bij een grote versnelling op je fiets moet je zwaar trappen.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

Bij een kleine versnelling op je fiets moet je langzaam trappen.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Het verzet is het verschil tussen het aantal tanden op het voorblad en het aantal tanden op het achterblad.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

De omtrek van je achterwiel is 2 m. Je voorblad heeft 52 tanden. Je achterblad heeft 13 tanden.
Wat is je verzet?
A
8 m
B
12 m
C
52 m
D
67 m

Slide 26 - Quiz

Het verzet is de afstand die de fiets aflegt als de trappers één keer ronddraaien.
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

De omtrek van je achterwiel is 2 m. Je voorblad heeft 36 tanden. Je achterblad heeft 12 tanden.
Wat is je verzet?
A
2 m
B
6 m
C
12 m
D
24 m

Slide 28 - Quiz