2.4.5 Krachten: Overbrengingen

2.4.5 Krachten overbrengingen
Je kunt uitleggen dat bewegingen en krachten overgebracht kunnen worden door middel van tandwielen, hefbomen en katrollen en dat daarbij krachten worden vergroot, verkleind of van richting worden veranderd en bewegingen worden versneld, vertraagd of van richting worden veranderd
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3,4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes, text slides and 5 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

2.4.5 Krachten overbrengingen
Je kunt uitleggen dat bewegingen en krachten overgebracht kunnen worden door middel van tandwielen, hefbomen en katrollen en dat daarbij krachten worden vergroot, verkleind of van richting worden veranderd en bewegingen worden versneld, vertraagd of van richting worden veranderd

Slide 1 - Slide

HEFBOMEN

Slide 2 - Slide

Wat weet jij van hefbomen?

Slide 3 - Mind map

Inleiding hefbomen
1
2

Slide 4 - Slide

Hefboom
1
2
3
4

Slide 5 - Slide

Hefboom
1
2
3

Slide 6 - Slide

Moment - Moment
2
1

Slide 7 - Slide

Simulatie momenten (balance lab)

Slide 8 - Slide

Evenwicht
1

Slide 9 - Slide

Evenwicht - voorbeelden
Bekijk de afbeeldingen.
Wat valt jou op wanneer er sprake is van evenwicht. Kijk naar de kracht en de arm.

Slide 10 - Slide

Level 1 t/m 4

Slide 11 - Slide

Tandwielen

Slide 12 - Slide

Tandwielen
Kunnen goed krachten overbrengen over een korte afstand of de richting van de kracht veranderen.

Slide 13 - Slide

overbrengingsverhouding
De verhouding is 1 : 2 want wanneer het aandrijfwiel 1 x ronddraait, gaat het volgwiel 2 x rond.
B= aandrijfwiel
A= volgwiel

Slide 14 - Slide

Wat is de overbrengings-
verhouding?
A= aandrijfwiel
B= volg
wiel
A
1:2
B
2:1
C
2
D
800

Slide 15 - Quiz

In deze overbrenging heb je een
Aandrijfwiel
Volg
wiel
A
versnelling
B
vertraging

Slide 16 - Quiz

Wat is de overbrengings-
verhouding?
Aandrijfwiel
Volg
wiel
A
1:3
B
3:1
C
3
D
300

Slide 17 - Quiz

In deze overbrenging heb je een
Aandrijfwiel
Volg
wiel
A
versnelling
B
vertraging

Slide 18 - Quiz

De aandrijving van een fiets

Slide 19 - Slide

De aandrijving van een fiets
Bestaat uit de trapper, het voorblad, de ketting en het achterblad

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Wielen sneller of langzamer laten draaien
Als het voorblad 52 tanden heeft en je de pedalen 1 keer rond trapt dan gaat het voorblad 1 keer rond en de ketting 52 schakels verder.

Stel het achterblad heeft 13 tanden dan is de verhouding
52 : 13 = 4 Het achter blad gaat 4 keer rond als het voorblad 1 keer rond gaat.

Slide 22 - Slide

De versnelling
  • het aantal keer dat het achterblad ronddraait als het voorblad 1x ronddraait
  • wordt bepaald door hetaantal tanden van het voorblad en het achterblad
  • kan groot of klein zijn; 
  1. grote versnelling trap je zwaar
  2. kleine versnelling trap je licht

Slide 23 - Slide

Het verzet
  • Is de afstand die een fiets aflegt als de trappers 1 keer ronddraaien
  • wordt bepaald door de versnelling en de omtrek van het achterwiel

Slide 24 - Slide

Katrollen

Slide 25 - Slide

De vaste katrol


Een vaste katrol draait de kracht om. 

Je herkent een vaste katrol aan het feit dat hij VAST zit.


Slide 26 - Slide

De losse katrol
  • Een losse katrol maakt ons sterker.
  • De last wordt verdeeld over het aantal touwen waaraan de katrol hangt.

Slide 27 - Slide

Takel
Een takel is een combinatie van minstens 1 vaste en 1 losse katrol.  

  • Een vaste katrol is zo vastgemaakt dat hij niet meer op en neer kan bewegen. 
  • Een losse katrol beweegt op en neer, samen met het voorwerp dat wordt opgehesen. 

Slide 28 - Slide

Takel
Vaste katrol met losse katrol: verdeelt het gewicht over hoeveel katrollen je toevoegd. 

Slide 29 - Slide

Wat is de werking van een vast katrol
A
het omdraaien van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets

Slide 30 - Quiz

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 31 - Quiz

Bereken hoeveel touw je moet inhalen als het gewicht 5 meter omhoog moet
A
5 m
B
10 m
C
15 m
D
20 m

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Video

Slide 34 - Video

Slide 35 - Video

Slide 36 - Video

Slide 37 - Slide