230928 Leesvaardigheid_H4C_theorie

Deze tekst
heeft een
A
informerende titel
B
motiverende titel
1 / 37
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Deze tekst
heeft een
A
informerende titel
B
motiverende titel

Slide 1 - Quiz

De hoofdgedachte van een tekst is altijd een mededelende zin.
A
eens
B
oneens

Slide 2 - Quiz

'Hoewel' is een signaal van een
A
opsomming
B
tegenstelling/toegeving
C
vergelijking
D
samenvatting

Slide 3 - Quiz

Zo werd een iPhone 6 aangeboden voor 400 euro, in plaats van de gebruikelijke 600 tot 700 euro.

'zo' is een
A
voorbeeldgevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
toelichtend signaalwoord

Slide 4 - Quiz


Welke manier van lezen gebruik je?
Je trekt een tijdschrift uit de stapel en bladert het …… door.

A
oriënterend
B
globaal
C
intentief
D
kritisch

Slide 5 - Quiz

opiniëren:
de schrijver wil de lezer
A
zijn mening over laten nemen
B
aan het denken zetten

Slide 6 - Quiz

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'omdat' aan?
A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
chronologisch

Slide 7 - Quiz

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'waardoor' aan?
A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
chronologisch

Slide 8 - Quiz

Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
A
Lees titel, inleiding en slot
B
Lees titel, tussenkopjes en kijk plaatjes
C
Lees de hele tekst
D
Lees titel, inleiding, middenstuk en slot

Slide 9 - Quiz

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'maar' aan?
A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
chronologisch

Slide 10 - Quiz

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'daardoor' aan?
A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
chronologisch

Slide 11 - Quiz

Wat voor tekstverband geeft het signaalwoord 'daarom' aan?
A
tegenstellend
B
redengevend
C
oorzakelijk
D
chronologisch

Slide 12 - Quiz

Fraudeurs hebben de website van Dixons nagemaakt [en] hebben tienduizenden advertenties voor grote kortingen op Markplaats gezet, meldt de technologiewebsite Tweakers.
'en' is een
A
voorbeeldgevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
samenvattend signaalwoord

Slide 13 - Quiz

Ook wordt er geen beveiligde verbinding gebruikt tijdens het bestellen.

' Ook' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 14 - Quiz

Te mooi om waar te zijn, [want] op het moment dat mensen bestellen, kunnen zij alleen betalen via een bankoverschrijving naar een Nederlandse ING-rekening.

' want' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 15 - Quiz

Het bestelproces wijkt dus af van de echte procedure van de Dixons-site, maar oogt desondanks geloofwaardig.

' maar' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 16 - Quiz

Het bestelproces wijkt dus af van de echte procedure van de Dixons-site, maar oogt desondanks geloofwaardig.

' desondanks' is een
A
redengevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
oorzakelijk signaalwoord

Slide 17 - Quiz

Zo werd een iPhone 6 aangeboden voor 400 euro, [in plaats van] de gebruikelijke 600 tot 700 euro.

'in plaats van' is een
A
voorbeeldgevend signaalwoord
B
opsommend signaalwoord
C
tegenstellend signaalwoord
D
toelichtend signaalwoord

Slide 18 - Quiz

Wat is geen manier om de inleiding aantrekkelijk te maken?
A
naar een actuele gebeurtenis verwijzen
B
de voorgeschiedenis beschrijven
C
beschrijven welke structuur de tekst heeft
D
het belang voor het publiek aangeven

Slide 19 - Quiz

Welke manier wordt hier gebruikt om een sterke eerste zin te maken?
'11 jaar oud en nu al cum laude afgestudeerd: het lukte de Vlaamse Laurent.'
A
schokkende cijfers
B
paradox
C
prikkelend citaat
D
raadselachtige opsomming

Slide 20 - Quiz

Welke manier wordt hier gebruikt om een sterke eerste zin te maken?
'20% van de bovenbouwleerlingen zijn laaggeletterd en 16-jarigen lezen 50% minder dan twintig jaar geleden.'
A
schokkende cijfers
B
paradox
C
prikkelend citaat
D
raadselachtige opsomming

Slide 21 - Quiz

Wat staat er in het slot van tekst met vraag-antwoordstructuur?
A
vraag
B
antwoord
C
tegenwerping
D
conclusie

Slide 22 - Quiz

Wat vind je in de inleiding van een tekst met probleem-oplossing structuur?
A
probleem
B
oorzaken en gevolgen
C
oplossingen
D
beste oplossing

Slide 23 - Quiz

Wat is hier de kernzin? 'Het is er vaak mooi weer, zelfs in de herfst. Je kan er lekker paella eten. Vaak is de kust ook vlakbij zodat je naar het strand kan. Spanje is een fijn vakantieland.'
A
Het is er vaak mooi weer, zelfs in de herfst.
B
Je kan er lekker paella eten.
C
Vaak is de kust ook vlakbij zodat je naar het strand kan.
D
Spanje is een fijn vakantieland.

Slide 24 - Quiz

Welke tekststructuur herken je hier?
'Na school lekker ontspannen is van alle tijden. Alleen: Vroeger lazen kinderen veel vaker na schooltijd en gingen ze wekelijks naar de bibliotheek om stapels boeken te lenen. Nu kiezen steeds meer leerlingen ervoor om zodra ze uit school komen op de iPad te spelen of te gamen op hun playstation.'
A
argumentatiestructuur
B
aspectenstructuur
C
verleden-hedenstructuur
D
vraag-antwoordstructuur

Slide 25 - Quiz

'Kortom' is een signaal van een
A
opsomming
B
tegenstelling/toegeving
C
vergelijking
D
samenvatting

Slide 26 - Quiz

Woorden zoals 'oorzaak' die aangeven welke werking een alinea of tekstdeel heeft in de tekst noemen we
A
signaalwoorden
B
functiewoorden
C
werkwoorden
D
bijwoorden

Slide 27 - Quiz

Welke functie heeft dit tekstdeel?
'Hierboven heb ik verschillende argumenten gegeven waarom we moeten stoppen met zwemmen tussen de haaien. Dus: laat dat vooral aan professionals over.'
A
gevolg
B
conclusie
C
argument

Slide 28 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'ofschoon' aan?

Slide 29 - Open question

Welke leesstrategieën ken je?

Slide 30 - Open question

Wat zijn de voorkeursplaatsen van de kernzin van een alinea?

Slide 31 - Open question

Welke tekststructuur hoort bij een betoog?

Slide 32 - Open question

Noem vier signaalwoorden voor een tegenstellend verband.

Slide 33 - Open question

Uit welke drie onderdelen bestaat een tekst?

Slide 34 - Open question

Wat zijn de belangrijkste functies van de inleiding?

Slide 35 - Open question

Noem vier dingen waaraan je kunt zien voor welk publiek een tekst is geschreven:

Slide 36 - Open question

Hoe controleer jij of een tekst betrouwbaar is of niet?

Slide 37 - Open question