This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Today
Recap last lesson
New grammar: order of adjectives
Independent work
Slide 1 - Slide
What is an adjective?
Adjective = bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het staat er direct voor (This is a scary story)
Of het staat verderop in de zin, als naamwoordelijk deel van het gezegde.
(This story is scary)
Slide 2 - Slide
Met een adjective beschrijf je WAT iets is.
Iets is mooi, oud, van papier, rond, lelijk, groot, Italiaans, vierkant, eng etc. etc. etc.
Als je meer van deze bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar hebt, moet je ze in het Engels (in het Nederlands trouwens ook) op een bepaalde volgorde zetten.
Dit heet Order of Adjectives
Slide 3 - Slide
Mening nice, lovely, awful
Maat big, huge, small, tiny
Fysieke gesteldheid old, young, new Vorm round, circular, square
Kleur blue, red, green
Herkomst English, American
Materiaal leather, paper
Slide 4 - Slide
Opinion
Size
Age
Shape
Colour
Origin
Purple
Enormous
American
Old
Oval
Wonderful
Multi-coloured
Miniscule
Square
Terrible
English
Slide 5 - Drag question
Which order of adjectives is correct?
A
We listened to a Russian 200-year-old interesting symphony.
B
We listened to an interesting, 200-year-old Russian symphony.
Slide 6 - Quiz
Which order of adjectives is correct?
A
These new, chunky, black shoes hurt my feet.
B
These black, chunky, new shoes hurt my feet.
Slide 7 - Quiz
Which order of adjectives is correct?
A
Our teacher is an old mean person
B
Our teacher is a mean old person
Slide 8 - Quiz
What is the correct order of adjectives?
A
size opinion shape age colour material
B
age opinion size shape colour material
C
opinion size age shape colour material
D
material opinion size shape age colour
Slide 9 - Quiz
Which order of adjectives is correct?
A
I picked up the yellow three tallest flowers for my bouquet.
B
I picked the three tallest yellow flowers for my bouquet.