Werkwoordspelling de basis: tt en vt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Met welke vraag begin je als je een werkwoord juist wil schrijven?

In welke zin is het werkwoord 'gebeuren' de persoonsvorm?

gebeuren

1. Het is gisteren gebeurd.
2. Het gebeurt vandaag.

Weet je het nog?

De persoonsvorm is altijd een.....

1. persoon
2. zelfstandignaamwoord
3. lidwoord
4. werkwoord

Hoe vind je de persoonsvorm in de zin?

1. Verander de tijd van de zin. > Het werkwoord dat verandert is een persoonsvorm.
2. Maak een vraagzin (gebruik alle woorden). > Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm.
3. Verander het aantal van het onderwerp > Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm.
4. Antwoord A, B en C zijn allemaal goed

De persoonsvorm is het werkwoord dat je in een andere tijd kunt zetten.

1. Juist
2. Niet juist

00:15

Wat is de stam van een werkwoord?

1. Het hele werkwoord - en voorbeeld: verbazen > verbaz
2. De ik-vorm van een werkwoord. voorbeeld: verbazen > verbaas

00:30

Waar staan de eerste, tweede
en derde persoon enkelvoud?

1. ik fiets jij fietst wij fietsen
2. ik loop hij loopt zij loopt
3. ik lees jij leest zij leest

00:40

Waarom levert het schrijven van het werkwoord 'vinden' of 'branden' soms problemen op?

00:57

Welke uitzondering op de regel wordt hier besproken?

1. Na 'je' krijg je de stam
2. Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je altijd de stam
3. Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je de stam als 'je' het onderwerp is
4. Als 'je' achter de persoonsvorm staat krijg je altijd stam+t

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!

1. gebeurt
2. gebeurd

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Het vliegtuig (landen) ... op tijd.

1. land
2. landt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat bos (branden) ... helemaal af.

1. brand
2. branden
3. brandt
4. brandde

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

(vinden) je moeder dat je je kamer
op moet ruimen?

1. vind
2. vindt

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Wie herinner... zich alle details nog?

1. herinnert
2. herinnerd

Ik snap hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd schrijft.

1. ja
2. nee

Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord.

Welke werkwoorden leveren de meeste problemen op?

1. zwakke werkwoorden
2. sterke werkwoorden

Ter aanvulling..

Wat is de stam van durven

1. durf
2. durv

Wat is de juiste STAM?

1. Kuss
2. Kussen
3. Gekust
4. Kus

Wat is de stam van 'verhuizen'?

1. verhuiz
2. verhuis

Wat is de stam van schrijven?

1. schrijv
2. schrijf

Drie zwakke werkwoorden

1. fietsen, lopen, joggen
2. rennen, fietsen, zwemmen
3. zwemmen, fietsen, joggen
4. rennen, fietsen, joggen

Verleden tijd

Het vliegtuig (landen) op tijd.

1. lande
2. landde

Je gebruikt 't kofschip bij:

1. Sterke werkwoorden
2. Zwakke werkwoorden

Adinda (vrezen) voor een onvoldoende.

1. vreeste
2. vreesde

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?

Wanneer gebruik je 't Kofschip-x?

1. Bij de tegenwoordige tijd
2. Bij alle persoonsvormen.
3. Bij de verleden tijd
4. Bij elk werkwoord

´t kofschip

Hij heeft in zijn leven veel (reizen).

1. gereist
2. gereisd
3. gerijst
4. gerijsd

Bij 't ex-kofschip kijk je naar de laatste letter van......

1. de stam
2. ik-vorm

´t kofschip 

De hardloper (happen) naar lucht.

1. hapde
2. hapte
3. hapdde
4. haptte

verleden tijd
Wij verven, wij ………….

1. verfte
2. verfde
3. verften
4. verfden

Zit de laatste letter van de stam in
't kofschip, dan krijg je...

1. ik-vorm + te(n)
2. ik-vorm + de(n)

Is de persoonsvorm in deze zin goed gespeld?

Tijdens de optocht vorige week wuifde de koning netjes naar alle omstanders.

1. Ja, want de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd.
2. Ja, want de persoonsvorm staat in de verleden tijd. De v zit niet in ’t kofschip dus +de.
3. Nee, want de persoonsvorm staat in de verleden tijd. De f zit in ’t kofschip dus moet het +te zijn: wuifte.
4. Nee, want de persoonsvorm moet in het enkelvoud tegenwoordige tijd staan. Dus ik-vorm +t: wuift.

zelf