Aanvulling aantekening:
Samengestelde zin.
1. Als er in een zin twee of meer persoonsvormen zitten, dan is het een samengestelde zin.
2. Samengestelde zinnen bestaan uit: hoofdzinnen of uit hoofd- en bijzinnen.
3. Bijzinnen herken je doordat de woordvolgorde niet logisch is of doordat je deze niet logisch kunt maken.
4. In een bijzin staan het onderwerp en de persoonsvorm niet naast elkaar of je kunt er iets tussen zetten.
5. HZ + HZ = nevenschikkend, HZ + BZ = onderschikkend
Jansje moest werken toen wij naar het feest gingen.
Jansje moest werken = HZ
wij naar het feest gingen = BZ
Het voegwoord hoort bij geen van de zinnen!
Maak opdracht 4 en 5