This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Nederlands - lezen 3F
Slide 2 - Slide
Planning examens Nederlands
Cito-examen Lezen, kijken en luisteren >>> eind januari, begin februari* Dit examen wordt digitaal op school afgenomen. Je krijgt een uitnodiging van het examenbureau in je schoolmail.
Voorbereiding Cito-examen lezen, kijken en luisteren
Na deze les weet je...
hoe het examen in zijn werk gaat.
wat voor soort vragen je krijgt.
hoe je je zelf kunt voorbereiden.
Slide 4 - Slide
Het Cito-examen lezen, kijken en luisteren 3F
Je krijgt 90 minuten de tijd.
Je maakt het examen op de computer.
Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
Je mag deze hulpmiddelen gebruiken:
...
Slide 5 - Slide
Soorten examenvragen
De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.
Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.
Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin
Slide 6 - Slide
Amuseren is één van de tekstdoelen. Wat zijn de andere 4?
Slide 7 - Open question
Informeren
Instrueren
Overtuigen
Overhalen (activeren)
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Opiniestuk
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel
Slide 8 - Drag question
Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?
Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)
Slide 9 - Slide
In welk tekstdeel vind je NOOIT de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In het middenstuk
D
In het slot
Slide 10 - Quiz
Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?
Signaalwoorden Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.
Slide 11 - Slide
Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar
Slide 12 - Drag question
Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?
Let op:
De inhoud van de tekst
De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
De vormgeving en manier van presenteren
Slide 13 - Slide
Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
Nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit
Slide 14 - Quiz
Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?
Slide 15 - Open question
Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders
Slide 16 - Quiz
Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft. Ik vind dat... / Mijn mening is...
Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat,
Slide 17 - Slide
Een redenering beoordelen
Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?
Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?
Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief ofobjectief?
Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?
Slide 18 - Slide
Geldig argument of niet? Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee
Slide 19 - Poll
Geldig argument of niet? "Grizzly is een hond. Alle honden hebben lucht nodig om te leven. Grizzly heeft dus lucht nodig. om te leven."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie
Slide 20 - Quiz
Geldig argument of niet? "Als het regent wordt de stoep nat. De stoep is nat, dus het heeft geregend."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie
Slide 21 - Quiz
Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De schrijver of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.
Slide 22 - Quiz
Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.
Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.
Slide 23 - Slide
Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
Lees dagelijks een kwartiertje de krant of een tijdschrift (kan ook online)
Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag)
Tijdens het examen:
Zorg dat je goed uitgerust bent.
Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
Neem je tijd.
Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.
Slide 24 - Slide
Hoe kun je je voorbereiden? (1)
Ga naar: NuNederlands >> Examensprint
Ga naar: https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0