6.6 Voorbereiding examen

Nederlands - lezen 2F
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Nederlands - lezen 2F

Slide 1 - Slide

Het examen lezen, kijken en luisteren 2F

  • Je maakt het examen op de computer.
  • Je krijgt één totaalcijfer voor lezen en luisteren.
  • Zorg dat je 15 minuten voor tijd aanwezig bent


Slide 2 - Slide

Soorten examenvragen
  1. De meeste vragen testen of je begrijpt waar een tekst of fragment over gaat, of je hoofd- en bijzaken kunt onderscheiden, of de inhoud betrouwbaar is, enz.

  2. Af en toe krijg je een vraag over de betekenis van een woord of een zin.

Voorbeeld vraag over betekenis woord / zin

Slide 3 - Slide

Amuseren is één van de tekstdoelen. Wat zijn de andere 4?

Slide 4 - Open question

Informeren
Instructie geven
Overtuigen
Overhalen
(activeren)
Betoog
Recept
Gebruiksaanwijzing
Nieuwsbericht
Interview
Ingezonden brief
Handleiding
Reclamefolder
Recensie
Achtergrondartikel

Slide 5 - Drag question

Vragen over onderwerp en hoofdgedachte
Onderwerp - waar gaat de tekst over in een of enkele woorden?

Hoofdgedachte - wat wordt er in één zin over dat onderwerp gezegd in de tekst ? (Ook wel: de kortst mogelijke samenvatting van de tekst)

Slide 6 - Slide

In welk tekstdeel vind je NOOIT de hoofdgedachte van een tekst?
A
In de inleiding
B
In de lead
C
In het middenstuk
D
In het slot

Slide 7 - Quiz

Vragen over tekstrelaties
Tekstverbanden
Wat voor een verband hebben twee of meerdere alinea's met elkaar?

Signaalwoorden
Woorden die een signaaltje afgeven waaraan je het tekstverband kunt herkennen.

Slide 8 - Slide

Conclusie
Tegenstelling
Reden / argument
Oorzaak-gevolg
hoewel
dus
kortom
doordat
echter
want
daarom
toch
desondanks
als gevolg van
omdat
concluderend
maar

Slide 9 - Drag question

Welke functies kan een inleiding van een tekst hebben?
A
De lezer nieuwsgierig maken
B
Onderwerp introduceren
C
Conclusie geven
D
Aankondigen hoe de tekst in elkaar zit

Slide 10 - Quiz

Vragen over de functie van een tekstdeel
Bijvoorbeeld:
  1. Wat is de de functie van een inleiding?
  2. Wat is de functie van de eerste vetgedrukte alinea?
  3. Wat is de bedoeling van het tekstdeel in het kader?

Let op:
  • De inhoud van de tekst
  • De plaats van een tekstdeel (inleiding / slot)
  • De vormgeving en manier van presenteren

Slide 11 - Slide

Vragen over feiten en meningen - wat is het verschil tussen feiten en meningen?

Slide 12 - Open question

Bestaat een informatieve tekst alleen maar uit feiten?
A
Ja, er worden geen meningen in genoemd
B
Nee, in een informatieve tekst staan vaak feiten, maar er kunnen net zo goed meningen in staan
C
Nee, in een informatieve tekst worden vooral meningen genoemd, maar wel van voor- & tegenstanders

Slide 13 - Quiz

Standpunten en argumenten
Standpunt - de mening die iemand over een onderwerp heeft.
Ik vind dat... / Mijn mening is...

Argument - redenen waarmee je een ander overtuigt om er net zo over te denken.
Want, daarom, omdat, 

Slide 14 - Slide

Een redenering beoordelen
  • Kloppen de aangevoerde feiten wel of zijn ze (deels) onjuist of onvolledig?

  • Zijn de feiten representatief of laten ze maar één kant van de zaak zien?

  • Zijn de argumenten die gegeven worden subjectief of objectief?

  • Is het argument wel geldig of is het eigenlijk een drogreden?

Slide 15 - Slide

Geldig argument of niet?
Mijn oma dronk elke dag 3 glazen cola en zij is 92 jaar oud geworden. Het drinken van cola is dus gezond.
Ja
Nee

Slide 16 - Poll

Geldig argument of niet?
"Grizzly is een hond. Alle honden hebben zuurstof nodig om te leven. Grizzly heeft dus zuurstof nodig om te leven."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie

Slide 17 - Quiz

Geldig argument of niet?
"Als het regent wordt de stoep nat. De stoep is nat, dus het heeft geregend."
A
goede argumentatie
B
foute argumentatie

Slide 18 - Quiz

Het bewijs van een alternatief...

Slide 19 - Slide

Wat zijn aanwijzingen voor een betrouwbare tekst?
A
Voor- en tegenstanders komen allebei aan het woord.
B
De schrijver of programmamaker neemt zelf een duidelijk standpunt in.
C
Feiten worden objectief beschreven en de bronnen worden vermeld.

Slide 20 - Quiz

Vragen over toon en houding
De deelnemers aan een gesprek kunnen zich op verschillende manieren opstellen. Hun houding kan neutraal zijn, maar ook partijdig, kritisch, verontwaardigd, enthousiast of afwijzend. Dat merk je aan de inhoud van wat ze zeggen, en aan de toon waarop.

Voor een leestekst geldt eigenlijk hetzelfde. Iemand die kritisch is, spreekt of schrijft anders dan iemand die enthousiast is.

Slide 21 - Slide

Tips voor het examen lezen, kijken en luisteren
Voor het examen:
  1. Lees dagelijks een kwartiertje de krant of een tijdschrift (kan ook online)
  2. Kijk iedere dag naar het nieuws of een actualiteitenprogramma (Jinek, Nieuwsuur, EenVandaag

Tijdens het examen:
  1. Zorg dat je goed uitgerust bent.
  2. Lees de instructies (vooraf én bij de vragen) goed door.
  3. Neem je tijd.
  4. Baseer je antwoord op de tekst of het fragment.
  5. Lees alle antwoordmogelijkheden goed door.



Slide 22 - Slide

Hoe kun je je voorbereiden? (1)
  1. Ga naar:
    GPS Nederlands - toetsen - oefenexamen

  2. Ga naar: https://oefenen.facet.onl/facet/pages/oefen/mbo/?menu=3_0

    Zorg ervoor dat je een examen 2F aanklikt.

Slide 23 - Slide

Vragen?
vragen?

Slide 24 - Slide

Slide 25 - Link