Medicijnen

                                 Medicijnen






                                                                                                                                  JG
1 / 40
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

                                 Medicijnen






                                                                                                                                  JG

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat check je bij het geven van medicatie?

Slide 2 - Open question

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

Tabletten, dragees en capsules kunnen zo gemaakt zijn dat de werkzame stof niet in de maag, maar pas in de dunne darm vrijkomt. Hierdoor kan het maagzuur het medicijn niet aantasten.
Deze medicijnen mogen nooit gekauwd, gebroken of gemalen worden.

Zetpillen bestaan uit een gemakkelijk smeltende stof waarin de geneesmiddelen zijn verwerkt. Het geneesmiddel wordt via de slijmvlieswand van de darmen snel in het bloed opgenomen.


Juiste tijd
Juiste persoon
Juiste medicijn
Juiste dosering
Juiste toedieningswijze

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Toedieningswegen
  • Oraal 
  • Rectaal
  • Sublinguaal
  • Injectie
  • Pulmonaal [inhalatie]
  • Transdermaal
-vaginaal


Slide 5 - Slide

oraal = via de mond 

rectaal = via de anus

sublinguaal = onder de tong (hartproblemen, epilepsie)

transdermaal = via pleister (lokale toediening maar soms systemische werking denk maar aan nicotine pleister)

inhalatie = tracheaal via luchtpijp of nasaal via neus (astma) soms lokaal soms systematisch

vaginaal = via de vagina (anti schimmel)




sublinguaal is .... medicatie
A
onder de huid
B
onder de tong
C
intraveneus
D
vaginaal

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Medicatie die oraal of rectaal wordt ingenomen noemen we een ....... toediening
A
Enterale
B
Parenterale
C
Pulmonaal
D
Transdermaal

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een contra-indicatie?

A
een reden om een medicijn te geven
B
een reden om het medicijn NIET te geven
C
verslaving
D
giftige hoeveelheid

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Sommige medicijnen hebben een hardere laag (zgn, coating) waarom is dit?
A
Anders gaan ze kapot bij vallen
B
Medicijnen hebben een bittere smaak
C
Vond de fabrikant leuk
D
Zodat ze voorbij de maag worden opgenomen

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn bijwerkingen van medicijnen?
A
ophoping van medicijnen in het lichaam
B
de invloed van de medicijnen op elkaars werking
C
steeds meer nodig voor dezelfde werking
D
een ongewenste reactie bij een normaal gebruik

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de juiste volgorde voor medicatie voor de luchtwegen
A
Luchtweg beschermer / onstekingsremmer - luchtwegverwijder
B
Luchtwegverwijder - luchtwegbeschermer / ontstekingsremmer

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

welke medicatie worden lokaal toegediend
A
oogdruppels
B
oordruppels
C
zalven
D
tabletten

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

Wie schrijft medicatie voor?
A
Verpleegkundige
B
Arts
C
Homeopaat
D
Apothekers-ass.

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Het toedienen van medicatie is een
A
risicovolle handeling
B
voorbehouden handeling
C
risicovolle en voorbehouden handeling
D
handeling die iedereen mag uitvoeren

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Bij medicatie toediening per os
A
geef je een pil
B
geef je een infuus
C
geef je een injectie
D
smeer je een zalfje

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Als de nachtdienst de medicatie heeft klaargezet en jij geeft de medicatie dan....
A
controleer jij de medicatie nogmaals en zet de handtekening
B
Ben jij verantwoordelijk voor de fouten
C
heeft de nachtdienst ook de handtekening gezet
D
hoef jij alleen de juiste client de medicatie te geven

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Wie mag in Nederland medicatie voorschrijven?
A
Artsen
B
Artsen, tandartsen en verloskundigen
C
Artsen, tandartsen, verloskundigen en verpleegkundigen

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Mw. B. moet medicatie "per os" innemen. Hoe neemt mw de medicatie in?
A
Via de oren
B
Via de neus
C
Via de mond
D
Via de anus

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Wanneer de cliënt geen medicatie wil:
A
Schrijf je dit in het dossier
B
Dwing je inname van het medicijn
C
Verstop je het medicijn in de appelmoes

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Een collega heeft de medicatie uitgezet. Er wordt aan jou gevraagd de medicatie uit te reiken. Wie is verantwoordelijk?
A
Degene die de medicatie uitzet is verantwoordelijk
B
Degene die de medicatie geeft is verantwoordelijk.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

wat voor medicatie gebruik je bij een pneumonie
A
antibiotica
B
metoclopramide
C
vernevelen
D
acenocoumarol

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Toedienen medicatie via pleister is:
A
transdermaal
B
subcutaan
C
enteraal
D
sublinguaal

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welk van onderstaande medicatie is diurese
A
Furosemide
B
Metoprolol
C
Capoten
D
Sintrommitis

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Meneer de Vries neemt de medicatie op het juiste tijdstip en vergeet nooit de medicatie te nemen. Hij is…
A
Therapietrouw
B
Therapieontrouw

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Mevrouw Jansen heeft ADHD en wilt hiervoor medicatie. Welke medicatie wordt haar voorgeschreven?
A
Cipramil
B
Oxycodon
C
Methadon

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

wat zijn (entrale)medicatie
A
Medicijnen die via de maag en darmen gegeven worden
B
Medicijnen die niet via de maag en darmen gegeven worden
C
medicijnen die via het infuus worden gegeven
D
medicijnen die eerst moeten worden opgelost

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Complicaties van inhalatie medicatie zijn:
A
Hartritme stoornissen
B
Heesheid
C
Schimmelinfectie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Medicatie:
Wat betekent interactie?
A
Dat twee geneesmiddelen elkaars werking beïnvloeden
B
Een ongewenste complicatie van een medicijn
C
Een ongewenst bijwerking van een medicijn
D
Dat je goede voorlichting krijgt voor je het inneemt

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Dubbele controle van medicatie ervoor om
A
de familie gerust te stellen
B
de zorgvrager te controleren op juist medicatiegebruik
C
de veiligheid van de zorgvrager te waarborgen

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

medicatie die over is
A
mag weggegooid bij het GFT
B
mag terug naar de apotheek
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een medicatie tegen epilepsie?


A
Carbamazepine
B
Oxybutanine
C
Metoclopramide

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Mag je medicatie malen?
A
Ja, als de arts dat heeft voorgeschreven
B
Nee, want dan werkt het minder goed
C
Niet alle medicatie mag je malen
D
Ja hoor, in de maag valt het toch uit een

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Wat is cumulatie bij medicatie?
A
Je hebt meer nodig voor het zelfde effect
B
Ophoping van de medicatie
C
Je kan niet meer zonder het medicijn
D
je krijgt last van een vreemde werking

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is parenteraal medicatie toedienen?
A
Via de darm
B
Via maagdarmkanaal
C
Niet via maagdarmkanaal
D
Medicatie inhaleren

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Een dragee is...
A
een zetpil
B
een tablet met een suikerlaagje
C
een soort injectie
D
een bruistablet

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Dragee
Een dragee is een tablet met een hard laagje eromheen, waardoor het wat steviger wordt en ook gemakkelijker door de slokdarm glijdt. Soms zit er een zuurresistent laagje omheen zodat de dragee niet uit elkaar valt in de zure maaginhoud, maar pas in de dunne darm.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

welke medicatiefouten worden er veel gemaakt?
(meerdere antwoorden mogelijk)
A
Te laat gegeven
B
Verkeerde cliënt
C
Te hoge of lage doseringen
D
Verkeerde combinaties

Slide 37 - Quiz

This item has no instructions

Medicijnen met een verlengde werking hebben vaak 'retard' erachter staan
A
juist
B
onjuist

Slide 38 - Quiz

This item has no instructions

Voorbeeld van een symptoombestrijder is ......
A
Antibiotica
B
Hormonen
C
Pijnstiller
D
Maagmiddel

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat doe je als eerste als er een medicatiefout is gemaakt?
A
Melden bij leidinggevende
B
MIC invullen
C
Huisarts/arts raadplegen
D
Onderzoeken waarom het fout gegaan is

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions