financiering en verslaggeving

week 3 les 1
- huiswerk opgave 2.1 en 2.4 Investeren
- vanaf deze les: Financiering en Verslaggeving H5 en H6
- 5.1: De liquiditeit


1 / 51
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 51 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

week 3 les 1
- huiswerk opgave 2.1 en 2.4 Investeren
- vanaf deze les: Financiering en Verslaggeving H5 en H6
- 5.1: De liquiditeit


Slide 1 - Slide

I: Ja, Kas + Bank + Debiteuren > 35.000
I: Ja, Kas + Bank + Debiteuren > 35.000

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

II: Ja, Kas + Bank + Debiteuren + Voorraad > 45.000

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

III: Nee, Kas + Bank + Debiteuren + Voorraad < 55.000

Slide 6 - Slide

Liquiditeit
Liquiditeit is de mate waarin een onderneming in staat is om de schulden op korte termijn te voldoen

Faillissement bij niet kunnen voldoen aan betalingsverplichting

Voorraad en Debiteuren kunnen over het algemeen snel omgezet worden in betaalmiddelen

Slide 7 - Slide

Liquiditeit
                                 Vlottende activa + Liquide middelen
Current Ratio = ---------------------------------------
           Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel:
CR > 1,5 is voldoende
( afhankelijk van soort onderneming )

Slide 8 - Slide

Liquiditeit
Berekening CR kwetsbaar bij moeilijk te verkopen voorraad

                    Vlottende Activa excl. Voorraad + Liquide Middelen
Quick Ratio = -------------------------------------------------------
            Kort Vreemd Vermogen

Vuistregel: QR > 1 is voldoende ( afh. van soort onderneming )

Slide 9 - Slide

Liquiditeit

Nettowerkkapitaal = Vlottende Act. + Liq. Middelen - KVV

Als Nettowerkkapitaal positief is, kun je het KVV betalen
Geen vuistregel, want afhankelijk van omvang en aard van de onderneming

Slide 10 - Slide

Hw.
Opgave 5.2

Slide 11 - Slide

week 3 les 2
- huiswerk opgave 5.2 (liquiditeitsbalans)
- opdracht current ratio
- solvabiliteit


Slide 12 - Slide

Opgave 5.2.1
Deelnemingen horen bij de ...(1) en Effecten horen bij de ...(2)
A
1 vaste activa 2 vaste activa
B
1 vaste activa 2 vlottende activa
C
1 vlottende activa 2 vaste activa
D
1 vlottende activa 2 vlottende activa

Slide 13 - Quiz

Bij deelneming wil de onderneming vooral invloed uitoefenen en is het voor een langere periode. Bij effecten is het zo dat ze liquide middelen over hebben en die gaan beleggen. Zodra de liquide middelen weer nodig zijn in de onderneming, verkopen ze de effecten weer

Slide 14 - Slide

5.2.1
Voorzieningen horen bij ...
A
EV
B
LVV
C
KVV
D
LVV of KVV

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Slide

Voorzieningen
verplichtingen die al zijn voorzien, maar waarvoor de uitgaven pas in de toekomst zullen plaatsvinden. 2 mogelijkheden:

- raming van mogelijk verlies, welke al zijn meegenomen in het resultaat (bijv. dubieuze debiteuren, incourante voorraden)
deze voorzieningen worden meegenomen in de balanspost zelf

- raming voor nog te maken kosten, welke al zijn meegenomen in het resultaat (bijv. onderhoud, belastingen, pensioenen, schadeclaims)
deze voorzieningen worden apart opgenomen aan de creditzijde van de balans


Slide 17 - Slide

5.2.3
Wat is geen goede berekening?
A
( 363 - 282 - 56 ) / 20,5
B
( 10 + 15 ) / 20,5
C
81 / 20,5
D
( 81 - 56 ) / 20,5

Slide 18 - Quiz

5.2.5
Wat is geen mogelijk antwoord?
A
Kredietverschaffer
B
Verhuurder
C
Debiteur
D
Crediteur

Slide 19 - Quiz

Liquiditeit
Nadelen liquiditeit meten op basis van kengetallen aan de hand van de balans, zoals Current Ratio en Quick Ratio:

- momentopname
- kunnen enorm schommelen
- zijn te manipuleren (window dressing)

Slide 20 - Slide

Opdracht Current Ratio

Slide 21 - Slide

bereken de
current ratio
(1 decimaal)

Slide 22 - Open question

220 + 25 + 142 + 6 / 132 + 52 + 19 = 1,9

Slide 23 - Slide

scenario 1:
de onderneming besluit alle crediteuren per
Rabobank te betalen.
Beredeneer wat er met de current ratio zal gebeuren

Slide 24 - Open question

scenario 2:
de onderneming besluit alle crediteuren te betalen
en dit te financieren door de hypothecaire lening
te verhogen.
Beredeneer wat er met de current ratio zal gebeuren

Slide 25 - Open question

scenario 3:
de onderneming besluit alle crediteuren per postbank
te betalen.
Beredeneer wat er met de current ratio zal gebeuren

Slide 26 - Open question

Opdracht Current Ratio
1> 393.000 / 203.000 = 1,9
2> gelijk blijft, VLA, LM en KVV veranderen niet
393.000 / 203.000 = 1,9
3> stijgt, want KVV daalt
393.000 / 71.000 = 5,5
4> stijgt, noemer daalt relatief sterker dan teller
261.000 / 71.000 = 3,7



 

Slide 27 - Slide

Solvabiliteit
De solvabiliteit geeft aan in welke mate de onderneming aan al haar verplichtingen kan voldoen (dus ook die op lange termijn )

Een hoge solvabiliteit geeft verschaffers van vreemd vermogen vertrouwen dat ze geld aan een onderneming kunnen uitlenen

Slide 28 - Slide

Solvabiliteit
Solvabiliteitsratio = TV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = TV / VV x 100% )

Hoe hoger de solvabiliteitsratio, hoe beter de onderneming in staat is alle schulden te voldoen.

Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 1,5 is voldoende

Slide 29 - Slide

Solvabiliteit
Soms andere formule gebruikt
Solvabiliteitsratio = EV / VV
(soms solvabiliteitspercentage = EV / VV x 100% )

Deze berekening komt altijd precies 1 lager uit dan de andere formule. Wiskundig bewijs zie blz 93
Vuistregel: Solvabiliteitsratio > 0,5 is voldoende 

Slide 30 - Slide

Solvabiliteit
Debt ratio = VV / TV 
( of VV / TV x 100% )

Hoe lager de uitkomst, hoe beter de solvabiliteit

Slide 31 - Slide

Solvabiliteit
Vaak stellen kredietverschaffers eisen aan een bedrijf op het gebied van de solvabiliteit. Alleen als die boven een bepaalde waarde is, zijn ze bereid geld uit te lenen. 

Slide 32 - Slide

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen?
(afronden op hele euro's, geen leestekens)

Slide 33 - Open question

Een beginnende onderneming heeft een totale vermogensbehoefte van € 500.000,-. De bank eist een minimale solvabiliteit van 180%. De bank gebruikt TV / VV x 100%.
Hoeveel kan de onderneming maximaal lenen? 
TV / VV x 100% = 180%
500.000 / VV x 100% = 180%
500.000 / VV = 1,80
VV = 500.000 / 1,80 
VV = 277.778

Slide 34 - Slide

Een bestaand bedrijf wil uitbreiden. Op dit moment heeft het bedrijf een TV van € 697.000,- en een VV van € 357.000,-.
De bank hanteert een solvabiliteitseis van 1,5 volgens de formule TV / VV.

Hoeveel kan het bedrijf maximaal bijlenen?
(afronden op hele euro's, geen leestekens)

Slide 35 - Open question

Een bestaand bedrijf wil uitbreiden. Op dit moment heeft het bedrijf een TV van € 697.000,- en een VV van € 357.000,-.
De bank hanteert een solvabiliteitseis van 1,5 volgens de formule TV / VV.

Hoeveel kan het bedrijf maximaal bijlenen?
( 697.000 + ? ) / ( 357.000 + ? ) = 1,5

1,5 x ( 357.000 + ? ) = 697.000 + ?
535.500 + 1,5? = 697.000 + ?
0,5? = 161.500
? = 323.000

Slide 36 - Slide

Huiswerk volgende les
Opgave 5.5

Slide 37 - Slide

week 5 les 1
- huiswerk opdracht 5.7
- het hefboomeffect
- maken opdracht 5.12

Slide 38 - Slide

uitlegfilmpje Hefboomeffect

Slide 39 - Slide

Hefboomeffect
Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 80% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 20% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV?

Slide 40 - Slide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 80% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 20% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV?

Slide 41 - Open question

Opdracht
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x  20.000 = 800

Rendement op EV = 10.000 - 800 = 9.200

REV = 9.200 / 80.000 x 100 = 11,5%

Slide 42 - Slide

Hefboomeffect
Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 30% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 70% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV?

Slide 43 - Slide

Een onderneming heeft 1 vestiging. Zij hebben een Totaal Vermogen van € 100.000,- en een RTV van 10%. De onderneming is voor 30% gefinancierd met Eigen Vermogen en voor 70% met Vreemd Vermogen. Het interestpercentage op de lening is 4%
Hoe groot is de REV?

Slide 44 - Open question

Opdracht
Totaal rendement = 10% x 100.000 = 10.000
Interestkosten = 4% x 70.000 = 2.800


Rendement op EV = 10.000 - 2.800 = 7.200

REV = 7.200 / 30.000 x 100 = 24,0%

Slide 45 - Slide

Hefboomeffect
RTV > IVV  is gunstig voor huidige aandeelhouder,
REV is dan groter dan RTV

Hoe groter de verhouding VV / EV hoe sterker het effect

Uitbreiding financieren met VV als IVV < RTV is gunstig voor huidige aandeelhouder

Slide 46 - Slide

Hefboomeffect
RTV - IVV is interestmarge

VV / EV is hefboomfactor

( RTV - IVV ) x VV/EV is hefboomeffect

Totale formule: REVvb = RTVvb + ( RTVvb - IVV ) x VV/EV


Slide 47 - Slide

Hefboomeffect
Totale formule: REVvb = RTVvb + ( RTVvb - IVV ) x VV/EV

REVvb = 10 + ( 10 - 4 ) x 70 / 30
REVvb = 24,0


Slide 48 - Slide

Hefboomeffect
Positief, gunstig als RTV > IVV 
Negatief, ongunstig als RTV < IVV

Zie schema blz 105

Let op: bij berekeningen hefboomeffect altijd voor aftrek belasting, vb


Slide 49 - Slide

Uitbreiden met VV kan natuurlijk niet onbeperkt:
- Is de RTV op de uitbreiding wel even hoog als we gewend zijn?
- Interestkosten hebben negatief effect op nettowinst
- Rente- en aflossingsverplichtingen verlagen de liquiditeit
- Solvabiliteit daalt als VV stijgt
- Rente op vermogensmarkt kan stijgen

Slide 50 - Slide

Hw.
Opgave 5.12

Slide 51 - Slide