Lezen Hoofdstuk 4 Signaalwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Welkom! 

Zorg dat je voor je hebt liggen:

• tijdschrift, leesboek
• laptop

Zorg ervoor dat je telefoon uit is en in je tas zit.

Ga lekker lezen.

Lezen H4, paragraaf 4.2

Signaalwoorden en hun verbanden.

Doelen

Aan het einde van de les:

- weet je wat signaalwoorden zijn en welke verbanden erbij horen.

- kun je signaalwoorden herkennen en benoemen.

Planning 

Lezen.

Herhalen.

Uitleggen. 

Opdrachten maken.

Herhalen

Welke signaalwoorden ken jij?

Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?

1. verbindingswoorden
2. verwijswoorden
3. synoniemen
4. werkwoorden

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden maar, toch en echter?

1. opsomming
2. tegenstelling
3. reden
4. conclusie

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden want en omdat?

1. opsomming
2. conclusie
3. tegenstelling
4. reden

Op welk tekstverband wijzen de signaalwoorden daardoor en zodat?

1. oorzaak - gevolg
2. opsomming
3. conclusie
4. tegenstelling

Om welk tekstverband gaat hier?
'Ik kreeg een hapje en een drankje'

1. reden
2. opsomming
3. oorzaak-gevolg
4. tegenstelling

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

 16. Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?

1. ze - aan
2. aan - met
3. toen - haal
4. eerst - toen

  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?

1. volgorde in tijd
2. opsomming
3. reden
4. conclusie

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

 Bij welk tekstverband hoor het signaallwoord 'omdat'?

 Opdracht 4

Signaalwoord

Geen signaalwoord

 

   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Tekstverband = uitleg

Tekstverband = opsomming

Tekstverband = tegenstelling

 

   ook

  bijvoorbeeld

    zo

    maar

Zelfstandig werken

Lees	de aantekeningen nog eens goed door.
Maak	Hoofdstuk 4, paragraaf 4.2 Lezen, opdracht 1 t/m 24. (blz. 130-131).
Hoe	Alleen en in stilte
Tijd	20 minuten
Klaar?	Maak 'Test jezelf.'
Resultaat