Quiz Duits 3G
1 / 26
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Wat is in het Duits: "Hoe gaat het met je?"
A
Wie geht es du?
B
Wie geht es dir?
C
Wie geht es dich?
Slide 3 - Quiz
Waar staat dit bekende Stadion?
A
Berlin
B
München
C
Köln
Slide 4 - Quiz
richtig oder falsch? "die-woorden" noemen we onzijdig.
A
richtig
B
falsch
Slide 5 - Quiz
"dürfen" betekent in het Nederlands:
Slide 6 - Open question
Wie spät ist es?
A
Es ist Viertel vor fünf.
B
Es ist Viertel vor vier.
C
Es ist fast vier Uhr.
D
Es ist Viertel nach vier.
Slide 7 - Quiz
Slide 8 - Slide
hoe
waarom
waar
wanneer
wat
waarheen
wie
woher
warum
wo
wann
wer
wohin
was
wie
waarvandaan
Slide 9 - Drag question
Het Duitse voetbalteam wordt .. genoemd.
A
die Fußballspieler
B
die Mannschaft
Slide 10 - Quiz
Welke automerken komen uit Duitsland?
A
Audi, BMW, Porsche
B
Audi, Porsche, Renault
C
Volkswagen, BMW, Fiat
Slide 11 - Quiz
Wat is de oudste stad van Duitsland?
A
Oldenburg
B
Berlin
C
Trier
D
Stuttgart
Slide 12 - Quiz
Wie zie je op de achtergrond?
A
Steffi Graf
B
Angela Merkel
C
Claudia Pechstein
D
Helene Fischer
Slide 13 - Quiz
Hoeveel "Bundesländer" heeft Duitsland?
Tekst
A
12
B
14
C
16
D
10
Slide 14 - Quiz
Welk snoepgoed komt uit Duitsland?
A
B
C
D
Slide 15 - Quiz
In welke maand start het "Oktoberfest"?
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Slide
Pasen
Pinksteren
Kerst
Oud en nieuw
Pfingsten
Ostern
Weihnachten
Silvester
Slide 18 - Drag question
Op welk plaatje zie je: "Flammkuchen"?
A
B
C
Slide 19 - Quiz
Op welk plaatje zie je: "Lebkuchen"?
A
B
C
D
Slide 20 - Quiz
Slide 21 - Slide
Hoe lang is mevrouw Sanders zwanger?
A
33 weken
B
34 weken
C
35 weken
D
36 weken
Slide 22 - Quiz
Wat denken jullie dat het wordt?
A
Een jongen
B
Een meisje
Slide 23 - Quiz
Waar woont mevrouw Sanders?
A
Assen
B
Groningen
C
Stadskanaal
D
Musselkanaal
Slide 24 - Quiz
Wie gaat ze het meeste missen?
A
Niemand!
B
Iedereen!
