Introductieles opdracht 1 ruzie DISK

Introductie en doel van de les 
ruzie

Dit hoofdstuk gaat over ruzie

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Introductie en doel van de les 
ruzie

Dit hoofdstuk gaat over ruzie

Aan het eind van de les ken je de betekenis van nieuwe woorden en kun je zinnen maken met die woorden.

Slide 1 - Slide

timer
2:00
ruzie

Slide 2 - Mind map

Uitleg van nieuwe woorden 
1.  Lees het woord
2.  Lees de betekenis(sen)
3.  Lees de voorbeeldzin(nen)
4.  Bekijk de plaatjes

Slide 3 - Slide

de hoofdpijn
Pijn in je hoofd / koppijn
Na de wedstrijd had de bokser last van hoofdpijn.

Slide 4 - Slide

de buikpijn
Pijn in de buik
Hij had buikpijn, omdat hij teveel gegeten had.

Slide 5 - Slide

gillen
heel hard schreeuwen
Toen er een muis door de klas liep, begon iedereen te gillen.
Tijdens de horrorfilm gilde mijn vriendin de hele tijd.

Slide 6 - Slide

roddelen
op een vervelende manier praten over mensen die er niet bij zijn
Op sociale media wordt veel geroddeld over bekende mensen, maar vaak kloppen deze verhalen niet.

Slide 7 - Slide

het slachtoffer
iemand die door iets wat is gebeurd pijn of nadeel heeft
Het slachtoffer van het ongeluk werd naar het ziekenhuis gebracht.
Het meisje was slachtoffer van pesters.

Slide 8 - Slide

pijn in
je hoofd
heel hard
schreeuwen
pijn in
je buik
op een 
vervelende
manier over
mensen praten
iemand die
iets ergs
meemaakt
roddelen
het 
slachtoffer
de hoofdpijn
gillen
de buikpijn

Slide 9 - Drag question

Maak een zin met het woord
"hoofdpijn".

Slide 10 - Open question

Wat hoort NIET bij "slachtoffer"?
A
Ongeluk
B
Pijn
C
Feest
D
Nadeel

Slide 11 - Quiz

Maak een zin met het woord
"roddelen".

Slide 12 - Open question

Wat hoort NIET bij "gillen"?
A
Schreeuwen
B
Hard
C
Bang
D
Roddelen

Slide 13 - Quiz

Maak een zin met
"buikpijn".

Slide 14 - Open question

duwen
iets of iemand verplaatsen door ertegen te drukken
Toen de auto kapot was, moest ik hem duwen.
Zullen we de kast even de hoek in duwen?

Slide 15 - Slide

verdrietig
bedroefd / met veel verdriet
Toen haar hondje doodging, was het meisje erg verdrietig.

Slide 16 - Slide

uitlachen
op een vervelende manier om iemand lachen
Toen hij van zijn fiets viel, lachte iedereen hem uit.

Slide 17 - Slide

             slaan     (sloeg - geslagen)
iemand met je hand of iets anders hard raken
Tijdens de ruzie, hebben ze elkaar hard geslagen.

Slide 18 - Slide

de meester
de leraar / de docent
De meester leerde ons veel nieuwe woorden

Slide 19 - Slide

op een
vervelende
manier om
iemand
lachen
de leraar/
de docent
bedroefd /
met veel
verdriet
iets of
iemand
verplaatsen
door ertegen
te drukken
iemand met
je hand of
iets anders
hard raken
duwen
uitlachen
slaan
verdrietig
de meester

Slide 20 - Drag question

Maak een zin met
"uitlachen".

Slide 21 - Open question

Wanneer ben je NIET verdrietig?
A
als je een wedstrijd hebt gewonnen
B
als je een wedstrijd hebt verloren
C
als je kat is doodgegaan
D
als je vriend of vriendin de verkering uitmaakt

Slide 22 - Quiz

Maak een zin met
"slaan".

Slide 23 - Open question

Wat kun je NIET duwen?
A
een auto
B
een winkelwagen
C
een huis
D
een kast

Slide 24 - Quiz

Maak een zin met
"de meester".

Slide 25 - Open question

Maak oefening 1,  
op bladzijde 58 
van je boek.

Werk samen!!!

Ben je klaar? Maak 
dan oefening 6, 7 en 8
op bladzijde 62, 63 en
64.

Slide 26 - Slide