This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Quiz der vakken
Slide 1 - Slide
Je voetbalt met iemand en je schopt tegen de bal welk soort beweging is dit?
A
Autonoom
B
Reflex
C
Animaal
D
Geen van bovenstaande
Slide 2 - Quiz
Hoe noemt nummer 4?
Slide 3 - Slide
Hoe heet nummer 4
Slide 4 - Open question
Welke uitspraak klopt?
A
Een eukaryoot heeft een celkern
B
Een prokaryoot heeft een celkern
C
Een eukaryoot en een prokaryoot hebben beide een celkern.
Slide 5 - Quiz
Een virus is een micro-organisme.
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quiz
In welke zee mondt de nijl uit?
A
Noordzee
B
Middellandse zee
C
zwarte zee
Slide 7 - Quiz
In welk land ligt het meest noordelijk punt van Afrika?
Slide 8 - Open question
Hoe noem je de tegenwoordige tijd in het Frans?
Slide 9 - Open question
Wat is 'een eiland' in het Frans?
Slide 10 - Open question
Wat is sarcasme?
A
een uitdrukking
B
een zegwijze om het tegenovergestelde te zeggen
C
Een bot uitspraak met bedoeling
D
een bot uitspraak zonder zo bedoeld te zijn.
Slide 11 - Quiz
Wat is een gesloten einde?
A
Een verhaal waar geen betekenis achter zit.
B
Een verhaal met extra vragen achteraf.
C
Een verhaal met geen vragen meer.
D
Een verhaal met veel emoties.
Slide 12 - Quiz
Welke beloning is het beste?
A
Sociale beloning
B
Activiteitenbeloning
C
Materiële beloning
D
Geen van bovenstaande
Slide 13 - Quiz
Hoe noem je regels die opvoeders zeggen herhalen?
Slide 14 - Open question
Van welk woord is dit de definitie: Een sterk verlangen om te reizen of rond te dwalen en jezelf en de wereld te verkennen, je geest te verruimen en je laten verrassen.
Slide 15 - Open question
Wat breekt en deelt Jezus met zijn reisgenoten?
Slide 16 - Open question
Wat komt er na de vroeg moderne tijd?
Slide 17 - Open question
Hoeveel miljoen jaar V.C. begint de prehistorie? Antwoord met een getal.
Slide 18 - Open question
In een enkelvoudige zin staan ...
A
meerdere onderwerpen
B
meerdere pv's
C
meerdere pv's en onderwerpen
D
geen van bovenstaande
Slide 19 - Quiz
Zeggen wat iemand moet doen is ...
A
instrueren
B
interpreteren
C
initiatief nemen
D
ingenieus
Slide 20 - Quiz
Wat is de vertaling van een kneuzing?
A
a graze
B
a fracture
C
a bruise
D
a bump
Slide 21 - Quiz
In welke tijd staat deze zin: 'I have seen a lot of beautiful places.'
A
Past simple
B
Present perfect
C
Past participle
D
Geen van bovenstaande
Slide 22 - Quiz
in welk stadia zit het lager schoolkind volgens Piaget?
A
Sensomotorisch stadium
B
preoperationeel stadium
C
formeel - operationeel stadium
D
concreet - operationeel stadium
Slide 23 - Quiz
Het type kind Rauwes, welke omschrijving hoort daar bij?
A
zijn uitvinders
B
zijn doeners
C
gebruik van zintuigen
D
gericht op sociale contacten
Slide 24 - Quiz
Hoe schrijf je het getal 'two point nine five'?
Slide 25 - Open question
vertaal het woord overweldigend naar het Engels?
A
overwhelming
B
overwelming
C
overwelmingh
D
overwellming
Slide 26 - Quiz
Wat zijn de 6 stappen van de besmettingscyclus in volgorde.