Grammatica zinsdelen brugklas

Grammatica zinsdelen
Klas 1
Mei 2023
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica zinsdelen
Klas 1
Mei 2023

Slide 1 - Slide

Zinsdelen: redekundig ontleden
  • Hierbij verdeel je de zin in zinsdelen. Zinsdelen zijn groepjes woorden die bij elkaar horen en een functie hebben in de zin. Vervolgens geef je die zinsdelen een naam. 

  • Voorbeelden van zinsdelen zijn de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling. 

Slide 2 - Slide

Wat valt niet onder redekundig ontleden?
A
Persoonsvorm
B
Bijvoeglijk naamwoord
C
Bijwoordelijke bepaling
D
Lijdend voorwerp

Slide 3 - Quiz

Persoonsvorm
Ik ben rustig naar huis gelopen.

Je kunt de persoonsvorm vinden door:
  • De zin van tijd te veranderen: pv verandert
Ik was rustig naar huis gelopen.
  • De zin vragend te maken: pv komt vooraan te staan
Ben ik rustig naar huis gelopen?
  • De zin van getal te veranderen (enkelvoud/meervoud): pv verandert mee
Wij zijn rustig naar huis gelopen.


Slide 4 - Slide

Onderwerp
Het onderwerp van een zin hangt samen met de persoonsvorm. 
Een zin geeft weer wat er met het onderwerp aan de hand is, wat het onderwerp overkomt of doet.

De man op de voorgrond is de voorzitter.

Wie of wat is de voorzitter? -> de man op de voorgrond.

Let op: niet alleen de man. Het hele stuk voor de persoonsvorm is één zinsdeel: hier het onderwerp.

Slide 5 - Slide

Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden uit de hoofdzin.
  • Ik heb hem die spullen gegeven

Soms is er ook een niet-werkwoordelijk deel, bijvoorbeeld bij:

  • Ik zit al uren te wachten. wg = zit te wachten
  • Ik ben aan het fietsen. wg = ben aan het fietsen

Zonder deze woorden klopt het zinsdeel niet meer (dus niet 'zit wachten' en 'ben fietsen')


Slide 6 - Slide

Luisterend naar mijn muziek ben ik aan mijn huiswerk aan het werken.
Wat is het WG?
A
luisterend ben werken
B
luisterend ben aan het werken
C
ben aan het werken
D
ben werken

Slide 7 - Quiz

Werkwoordelijk gezegde
Een werkwoordelijk gezegde kan ook een samengesteld werkwoord bevatten:

Ik geef mij op voor de wedstrijd. 
wg = geef op, want het komt van het werkwoord opgeven


Slide 8 - Slide

Hij had die klant graag weg willen sturen.
WG =
A
had willen sturen
B
had graag weg willen sturen
C
had graag willen sturen
D
had weg willen sturen

Slide 9 - Quiz

Lijdend voorwerp
Het lijdend voorwerp is er persoon die iets overkomt of een voorwerp dat iets ondergaat in de zin. Stel de vraag: wie/wat + onderwerp + gezegde 

We gaan vanmiddag een nieuwe fiets kopen. 
Wat gaan we kopen? -> een nieuwe fiets.

Let op: een lijdend voorwerp begint ook nooit met een voorzetsel (van, tussen, naar, etc.) 

Slide 10 - Slide

Gaf hij zijn zusje een cd van Adèle op haar verjaardag?
LV =
A
een cd van Adèle
B
zijn zusje
C
hij
D
een cd

Slide 11 - Quiz

Meewerkend voorwerp
  • Een meewerkend voorwerp kan met aan of voor beginnen. Als deze woorden er niet voor staan, kun je ze er voor zetten.
  • In zinnen met een meewerkend voorwerp staat vaak een lijdend voorwerp (niet altijd!).

Ik geef hem een hand.
MV = hem (je zou hier aan voor kunnen zetten).

Voor mijn moeder heb ik een bos bloemen gekocht.
MV = voor mijn moeder

Slide 12 - Slide

Voor de school stond een groep jongens.
MV =
A
voor de school
B
een groep jongens
C
jongens
D
is er niet

Slide 13 - Quiz

Bij de opening van het theater hebben ze iedereen een drankje aangeboden. MV=
A
iedereen
B
een drankje
C
de opening
D
het theater

Slide 14 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?

In de garage staat de oldtimer van Martin. (Waar?)
– De vakantie begint over drie weken. (Wanneer?)
– Het theater werd wegens een verbouwing gesloten. (Waarom?)



Slide 15 - Slide

Bijwoordelijke bepaling
Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling:
Waarom heb je dat leuke jurkje geruild?

Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 16 - Slide

Noteer de bwb's:
In de buurt van Lelystad ontdekte de politie gisteren bij toeval een wietplantage.

Slide 17 - Open question

Ontleden
Ontleed de zinnen (pv, ow, wg, lv, mv, bwb). Schrijf onder elkaar in je schrift. Zet een kruisje als het zinsdeel niet voorkomt. Klaar? Lezen in je leesboek.

  1. Volgens dit tijdschrift lopen gewichtheffers regelmatig handblessures op.
  2. Mijn neef uit Chicago stuurde mij een paar basketbalschoenen.
  3. De winkelier gaf ons een goede raad bij de aankoop van een tablet.

Slide 18 - Slide