MM klas 1 (H3 oefenen)

Ben je geboren in Frankrijk dan is dat je land van herkomst.
A
waar
B
niet waar
1 / 40
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Ben je geboren in Frankrijk dan is dat je land van herkomst.
A
waar
B
niet waar

Slide 1 - Quiz

Jij bent geboren in Nederland, je moeder in Spanje. Je bent dan een
A
autochtoon
B
allochtoon

Slide 2 - Quiz

Als jij en je ouders in Nederland bent geboren, ben je een
A
allochtoon
B
autochtoon

Slide 3 - Quiz

In Nederland wonen mensen met een eigen cultuur. Dat noem je
A
eenzijdige samenleving
B
Nederlandse samenleving
C
multiculturele samenleving
D
aparte samenleving

Slide 4 - Quiz

Voorbeeld van een cultuur is bijvoorbeeld dat Nederlanders 4 mei de vlag halfstok hangen.
A
niet waar
B
waar

Slide 5 - Quiz

Je bent Nederlander als je
A
aardappelen lekker vindt.
B
weet wat de hoofdstad is van Nederland.
C
weet hoeveel provincies Nederland heeft.
D
een Nederlandse identiteitskaart hebt.

Slide 6 - Quiz

Waarom verhuizen mensen naar een ander land? (meerdere antwoorden goed)
A
betere baan
B
zonnig klimaat
C
natuurramp in eigen land
D
ruzie met je buurman

Slide 7 - Quiz

Een "pushfactor" om te verhuizen is bijvoorbeeld om een oorlog in je eigen land te ontvluchten.
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quiz

Uit welke 2 landen kwamen in de vorige eeuw veel GASTARBEIDERS vandaan?
A
Duitsland
B
Marokko
C
Engeland
D
Turkije

Slide 9 - Quiz

De baas van het Romeinse rijk was
A
de koning
B
de minister-president
C
de keizer

Slide 10 - Quiz

De grens van het Romeinse Rijk noem je
A
limes
B
lijm
C
linker
D
limeria

Slide 11 - Quiz

Kruis de provincie aan die vroeger bij het Romeinse Rijk hoorden
A
Friesland
B
Groningen
C
Noord-Holland
D
Limburg

Slide 12 - Quiz

Hoorde Marokko, Israel en Algerije bij het Romeinse Rijk?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

Een natuurlijke grens is bijvoorbeeld een woestijn.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

De bewoners ten noorden van de Rijn noemden de Romeinen
A
Germanen
B
Galliers
C
Vikingen

Slide 15 - Quiz

Kruis de producten aan die door de Romeinen naar het noorden van het rijk brachten.
A
olijfolie
B
wijn
C
glaswerk
D
bier

Slide 16 - Quiz

Romeinen hadden vele goden. Hoe heet het gebouw waarin Romeinen hun goden vereerden?
A
kerk
B
moskee
C
synagoge
D
tempel

Slide 17 - Quiz

Een plek waar mensen iets offeren aan hun god noem je
A
een altaar
B
een offerstekkie
C
een offerhuis

Slide 18 - Quiz

Waarom offerden mensen aan de goden?
A
men hoopte dan dat de goden de mensen zouden helpen
B
anders zouden de goden de mensen op eten.

Slide 19 - Quiz

Verdraagzaam betekent
A
buigzaam
B
ontoegankelijk
C
tolerant
D
vriendelijk

Slide 20 - Quiz

Hoe heet de Romeinse god van de zee?
A
Mars
B
Mercurius
C
Venus
D
Neptunus

Slide 21 - Quiz

Wanneer was de tijd van Grieken en Romeinen?
A
1000 v.C tot 500 n.C
B
3000 v.C tot 500 n.C
C
0 tot 1500 n.C
D
3000 v.C tot 1500 n.C

Slide 22 - Quiz

Een andere naam voor de tijd van Grieken en Romeinen noemen we
A
de tijd van de Middeleeuwen
B
de tijd van steden en staten
C
de oudheid
D
de tijd van oorlogen

Slide 23 - Quiz

In Judea woonden Joden en zij geloofden in slechts 1 god.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz

Jezus Christus is volgens Christenen de zoon van God.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Het heilige boek van de Christenen noem je
A
de bijbel
B
de koran
C
het christenboek

Slide 26 - Quiz

Hoe heet de moeder van Jezus?
A
Marieke
B
Maartje
C
Mariska
D
Maria

Slide 27 - Quiz

Wat vieren Christenen tijdens de Kerstdagen?
A
dat Jezus naar de hemel gaat
B
de geboorte van Jezus
C
de kruisiging van Jezus

Slide 28 - Quiz

Een oorzaak gebeurt eerder en een gevolg gebeurt later.
A
niet waar
B
waar

Slide 29 - Quiz

Welk teken (symbool) gebruikt het Christendom?
A
een rondje
B
een vierkant
C
een kruis
D
een golfje

Slide 30 - Quiz

Uiteindelijk werd het Christendom de enige godsdienst in het Romeinse Rijk.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

De leider van de Christelijke Kerk noemen we de
A
priester
B
paus
C
bisschop

Slide 32 - Quiz

Hoe noem je woorden, tekens of voorwerpen met een speciale betekenis noem je
A
helden
B
offers
C
symbolen

Slide 33 - Quiz

Elk jaar hangen we de vlag 4 mei halfstok om de doden te herdenken. Dit noem je een
A
symbool
B
ritueel

Slide 34 - Quiz

Iemand een hand geven als je elkaar ontmoet is in Nederland een norm.
A
waar
B
niet waar

Slide 35 - Quiz

Je eigen mening mogen geven is een
A
waarde
B
norm

Slide 36 - Quiz

Respect is als je vriendelijk met allerlei soorten mensen omgaat.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

Geef aan norm of waarde of respect. "Mensen hebben veel vrijheid"
A
waarde
B
norm
C
respect

Slide 38 - Quiz

Wat je ergens van vindt is je
A
argument
B
mening

Slide 39 - Quiz

"Zwarte Piet wel of niet?" Kun jij uitleggen waarom je voor of tegen Zwarte Piet bent?
A
ja, want ......
B
nee, want ....

Slide 40 - Quiz