H6 HERHALINGSLES

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

H6 

HERHALINGSLES

         

         In deze les gaan we:

         - hoofdstuk 6 (Productie en markt) herhalen 

            voor de komende proefwerkweek.

       

         

          

Weet je het nog?
'Productie en markt'.
Waar denk je dan aan?

Herhaling rekenen:

1   Marktaandeel

2  Afzet, omzet, brutowinst, nettowinst

3 Brutowinstmarge 

4  Btw = belasting toegevoegde waarde

1  Marktaandeel

1  Marktaandeel

Rekenopgave:

De afzet van Samsung- smartphones is 1.015.876.

Hoeveel is de afzet van LG-smartphones?

  

Tip

1.015.876 = 43%

Antwoord

1.015.876 : 43 x 6 = 141.750

2  Afzet, omzet, brutowinst, nettowinst

0

Rekenopgave:

Van een winkel zijn over 2018 de volgende gegevens bekend:

- Afzet 3000 stuks

- Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-

- Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-

- Loonkosten € 30.000,-

- Overige kosten € 25.000,-

          Bereken de BRUTOWINST en de NETTOWINST.

Uitwerking:

Omzet                 

Inkoopwaarde 

---------------- -                                                                            

BRUTOWINST                                                   

Bedrijfskosten 

---------------- -                                                                                 

NETTOWINST                                                     

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 

Bedrijfskosten  =  30.000,- + 25.000,-   =  €   55.000,-     

                                                                                  -------------- -

NETTOWINST                                                    =   €   65.000,-

Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs
Stel de brutowinstmarge is 10% van de inkoopprijs, hoeveel % is de verkoopprijs dan

Inkoopprijs € 4, brutowinstmarge 45%.
Bereken de verkoopprijs

3  Btw-schema 

    verkoopprijs             =  100%

    btw                             =      9%    (of: 21%)

+ --------------------------------------

    consumentenprijs   =  109%

Wie heeft er de afgelopen week iets in de winkel gekocht?

Herhaling begrippen: wat weet je nog?

Productie in de formele sector noemen we ook wel productie ..........

1. in enge zin
2. in ruime zin

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?

1. Arbeidsintensief
2. Kapitaalintensief

aanschafprijs - restwaarde
-------------------------------------- =
economische levensduur

1. investering
2. rente
3. waardevermeerdering
4. afschrijving

De consument behoort ook tot de
bedrijfskolom want hij/zij betaalt
voor het product.

1. Juist
2. Onjuist

Aan het BEGIN van de bedrijfskolom staat een bedrijf dat werkzaam is in de ..........

1. primaire sector
2. secundaire sector
3. tertiaire sector
4. quartaire sector

Deze vrachtwagen hoort bij de productiefactor ...

1. natuur
2. arbeid
3. kapitaal
4. ondernemerschap

Deze koeien horen bij de productiefactor ...

1. natuur
2. arbeid
3. kapitaal
4. ondernemerschap

Als het aanbod van bananen toeneemt, wat gebeurt er dan met
de prijs van bananen?

1. De prijs stijgt
2. De prijs daalt
3. De prijs blijft gelijk

Wanneer ontstaat de evenwichtsprijs?

1. Als het hele aanbod verkocht kan worden
2. Als aan alle vraag voldaan wordt
3. Als er meer vraag is dan dat er aanbod is
4. Als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

Omzet : afzet =

1. brutowinst
2. nettowinst
3. verkoopprijs
4. inkoopwaarde

De nettowinst kan stijgen door ...

1. hogere inkoopwaarde
2. hogere BTW
3. hogere bedrijfskosten
4. hogere omzet

Wat is de arbeidsproductiviteit?

1. de totale productie
2. de productie per werknemer

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, zullen de productiekosten per product .......

1. dalen
2. stijgen
3. gelijk blijven
4. verdwijnen

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?

1. scholing
2. prestatiebeloning
3. arbeidsverdeling
4. openingstijden

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen