H6 HERHALINGSLES

H6 
HERHALINGSLES
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

H6 
HERHALINGSLES

Slide 1 - Slide

         
         In deze les gaan we:
         - hoofdstuk 6 (Productie en markt) herhalen 
            voor de komende toets.
       
         
          

Slide 2 - Slide

Weet je het nog?
'Productie en markt'.
Waar denk je dan aan?

Slide 3 - Mind map

Herhaling rekenen:
1   Marktaandeel
2  Afzet, omzet, brutowinst, nettowinst
3  Btw = belasting toegevoegde waarde

Slide 4 - Slide

1  Marktaandeel

Slide 5 - Slide

1  Marktaandeel
Rekenopgave:
De afzet van Samsung- smartphones is 1.015.876.
Hoeveel is de afzet van LG-smartphones?
  

Tip
1.015.876 = 43%
Antwoord
1.015.876 : 43 x 6 = 141.750

Slide 6 - Slide

2  Afzet, omzet, brutowinst, nettowinst

Slide 7 - Slide

0

Slide 8 - Video

Rekenopgave:

Van een winkel zijn over 2021 de volgende gegevens bekend:

- Afzet 3000 stuks
- Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
- Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
- Loonkosten € 30.000,-
- Overige kosten € 25.000,-


          Bereken de BRUTOWINST en de NETTOWINST.







Slide 9 - Slide

Uitwerking:

Omzet                 

Inkoopwaarde 

---------------- -                                                                            

BRUTOWINST                                                   

Bedrijfskosten 

---------------- -                                                                                 

NETTOWINST                                                     

Slide 10 - Slide

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 


Slide 11 - Slide

Uitwerking

Omzet                  =  3000 x 75,-                    =  € 225.000,- 

Inkoopwaarde  =  3000 x 35,-                   =  €  105.000,-    

                                                                                  ------------- -

BRUTOWINST                                                    =  € 120.000,- 

Bedrijfskosten  =  30.000,- + 25.000,-   =  €   55.000,-     

                                                                                  -------------- -

NETTOWINST                                                    =   €   65.000,-

Slide 12 - Slide

3  Btw-schema 
    verkoopprijs             =  100%
    btw                             =      9%    (of: 21%)
+ --------------------------------------
    consumentenprijs   =  109%
Wie heeft er de afgelopen week iets in de winkel gekocht?

Slide 13 - Slide

Herhaling begrippen: wat weet je nog?

Slide 14 - Slide

Productie in de formele sector noemen we ook wel productie ..........
A
in enge zin
B
in ruime zin

Slide 15 - Quiz

Hoe produceert een wijkverpleegkundige?
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 16 - Quiz

aanschafprijs - restwaarde
-------------------------------------- =
economische levensduur
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 17 - Quiz

De consument behoort ook tot de
bedrijfskolom want hij/zij betaalt
voor het product.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Aan het BEGIN van de bedrijfskolom staat een bedrijf dat werkzaam is in de ..........
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector

Slide 19 - Quiz

Wat is een detaillist?
A
een producent
B
een fabrikant
C
een consument
D
een winkelier

Slide 20 - Quiz

Deze vrachtwagen hoort bij de productiefactor ...
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 21 - Quiz

Deze koeien horen bij de productiefactor ...
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal
D
ondernemerschap

Slide 22 - Quiz

Als het aanbod van bananen toeneemt, wat gebeurt er dan met
de prijs van bananen?
A
De prijs stijgt
B
De prijs daalt
C
De prijs blijft gelijk

Slide 23 - Quiz


Wanneer ontstaat de evenwichtsprijs?
A
Als het hele aanbod verkocht kan worden
B
Als aan alle vraag voldaan wordt
C
Als er meer vraag is dan dat er aanbod is
D
Als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

Slide 24 - Quiz

Omzet : afzet =
A
brutowinst
B
nettowinst
C
verkoopprijs
D
inkoopwaarde

Slide 25 - Quiz

De nettowinst kan stijgen door ...

A
hogere inkoopwaarde
B
hogere BTW
C
hogere bedrijfskosten
D
hogere omzet

Slide 26 - Quiz

Wat betekent de afkorting btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting totale waarde
D
belasting tegen waarde

Slide 27 - Quiz

Wat is de arbeidsproductiviteit?
A
de totale productie
B
de productie per werknemer

Slide 28 - Quiz

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, zullen de productiekosten per product .......
A
dalen
B
stijgen
C
gelijk blijven
D
verdwijnen

Slide 29 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
prestatiebeloning
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 30 - Quiz