betoog - The Voice

1 / 22
next
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Een betoog:
  • een betoog heeft als tekstdoel overtuigen
  • een betoog schrijf je naar aanleiding van een stelling
  • een stelling is een zin waarover je van mening kunt verschillen    
  • je gebruikt in een betoog argumenten(redenen) om je mening duidelijk te maken

Slide 2 - Slide

Betoog
- standpunt

- argument

- tegenargument + weerlegging


Slide 3 - Slide

Argumenten: AUB
Ik vind dat ik een nieuwe IPhone nodig heb (standpunt, mening).

Argumenten?

Uitleg? (Bij)voorbeeld?

Slide 4 - Slide

Opbouw betoog
inleiding: eindig met je standpunt. Werk toe naar je standpunt.
   Begin je standpunt met 'Daarom vind ik dat....'   Stel geen vragen! 
argument 1 -->toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
argument 2 --> toelichting (onderzoek) -->voorbeeld
tegenargument (is van je TEGENSTANDER en KORT GEFORMULEERD) +
   weerlegging (maak er gehakt van!)
- slot: IS HET BELANGRIJKSTE! herhaal je standpunt. Herhaal je twee
            argumenten. Uitsmijter (geen rijmpje). De laatste kans om je lezer te
            overtuigen!

Slide 5 - Slide

Argumenteren
Waarderende en feitelijke argumenten

AUB: Argument, Uitleg, Bijvoorbeeld

Slide 6 - Slide

Weerlegging

Een argument dat laat zien dat een argument zwak of onwaar is noemen we een weerlegging.

                                                                      Voorbeeld:

Het is fijn dat de aarde opwarmt, want dan kunnen we in ons eigen land lekker veel zonnen (argument voor). Maar de kans dat je huidkanker krijgt, wordt daardoor wel een stuk groter (argument tegen). Als je je echter genoeg insmeert met zonnebrandolie en niet te lang in de zon blijft,  is er niets aan de hand (weerlegging).

Slide 7 - Slide

1) Inleiding
- Het onderwerp
- Het standpunt

2) Middenstuk
- Argumenten
- Weerlegging

3) Conclusie

10 min

Slide 8 - Slide


Artikel bespreken
10 minuten




Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Inleiding

Alinea 1 t/m 5

'Ik heb het jarenlang moeten bekijken omdat diverse groeperingen in mijn huis het wilden zien. Het is de hel.'

Slide 13 - Slide

Stelling

The Voice moet niet meer op tv


'Het zou ontzettend prettig zijn als The Voice niet meer op tv komt' (Alinea 5)

Slide 14 - Slide

Argumenten

Het is de hel

(Want)
1. Na een paar uur wordt je er onpasselijk van
1.1 Er komen allemaal mensen zingen, allemaal op dezelfde geaffecteerde manier
1.1.1 want, iedereen zong Adele of Amy Winehouse 

 

Slide 15 - Slide

Argumenten
(Want)  2. Het duurt te lang
 2.1 Het duurt vele uren
 2.1.1 Eerst gingen mensen een uur zingen. 
2.1.2 Dan was er een uur reclame. 
2.1.3 Dan gingen ze een uur met een iPad facetimen......
2.1.4 Er werd een uur besteed aan van het podium aflopen........
2.1.5 Minstens vijftig minuten werden ingenomen door close-ups....


Slide 16 - Slide

Weerlegging 

'Er bestaan twee misverstanden over The Voice'

1. Er zijn alleen maar slachtoffers
1.1 Dat klopt niet, er zijn in deze zaak daders en slachtoffers

2. The Voice is een geweldig programma
2.1 Dat klopt niet [...] Het is de hel

Slide 17 - Slide

Conclusie


Ik ga het niet missen. Wat dat betreft is er in elk geval één slachtoffer minder.

Slide 18 - Slide

Bouwplan betoog

Inleiding
- aandacht trekken (bv. door actualiteit) 
- Beschrijving van het onderwerp
- Stelling 
Middenstuk
- Argument 1
- Argument 2
- Weerlegging  

Conclusie
- Herhalen argumenten
- Standpunt herhalen
- Uitsmijter 

Slide 19 - Slide

Hoe verzin je zelf een stelling?


  • Stelling is kort en krachtig
  • Een stelling is zo eenvoudig mogelijk
  • Er mag geen ontkenning in staan
  • Je moet iets verzinnen waar mensen het oneens over kunnen zijn, dus niet iets wat iedereen toch wel vindt of weet (uitlaatgassen zijn slecht voor het milieu)
  • Er mag geen argument in de stelling staan

Slide 20 - Slide

SIGNAALWOORDEN
GEBRUIK ZE!

Ten eerste, bovendien, ook, daarnaast
namelijk, bijvoorbeeld, zo
Maar, echter
Dus

Slide 21 - Slide

Samengestelde zin
Ik ga naar huis, want ik heb geen zin meer.
(Ik ga naar huis. Ik heb geen zin meer)

Jules gaat niet mee, omdat hij nog huiswerk moet maken.
(Jules gaat niet mee. Hij moet nog huiswerk maken)

LET OP: de KOMMA komt VOOR het voegwoord!

Slide 22 - Slide