De oude Germanen hadden in de winter een moeilijke tijd. Zij vierden in het voorjaar een feest omdat de zon weer langer was gaan schijnen, de natuur weer begon te leven en de koude winter eindelijk voorbij was. Het waren vaak lichtfeesten en feesten om de goden te vragen om een voorspoedige oogst. De boze geesten werden verjaagd met maskers en harde geluiden (ratels) bij hun gezangen, dansen en optochten. Toen Europa in latere tijd werd bekeerd tot het christendom, wilde de kerk de heidense feesten niet zomaar verbieden. Dan zouden de oude Germanen alleen maar in opstand komen. Het oude midwinterfeest dat eind december werd gevierd werd 'omgedoopt' tot het kerkelijk kerstfeest en het carnavalsfeest kwam voor de vastentijd, de 40 dagen voor Pasen. Zo kregen de heidense feesten een christelijk tintje.