H2 FA CH 5 voc-phr-gram

Hoe vertaal je in het Frans 'tot vanavond'?
A
ce matin
B
cet après-midi
C
à ce soir
D
A+
1 / 34
next
Slide 1: Quiz
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hoe vertaal je in het Frans 'tot vanavond'?
A
ce matin
B
cet après-midi
C
à ce soir
D
A+

Slide 1 - Quiz

Qu'est-ce que c'est?
A
le bras
B
le dos
C
le ventre
D
le pied

Slide 2 - Quiz

Welk gerecht is NIET Frans?
A
Choucroute
B
Gazpacho
C
Bouillabaisse
D
Crêpe Suzette

Slide 3 - Quiz


Wat is de hoofdstad van Frankrijk?
A
Marseille
B
Berlijn
C
Paris
D
Bordeaux

Slide 4 - Quiz

Wat krijg je als je een croque-monsieur bestelt?
A
Een uitsmijter
B
Een tosti
C
Een pannenkoek
D
Een kroket

Slide 5 - Quiz

Als je iemand mag 'tutoyeren' dan mag je..?
A
die persoon met 'je' en 'jij' aanspreken
B
die persoon wegsturen
C
die persoon totaal negeren
D
die persoon tatoeëren

Slide 6 - Quiz

Welke Franse voetbalclub heeft het vaakst de Champions League gewonnen?
A
Olympique Lyon
B
Olympique Marseille
C
Paris Saint-Germain
D
Saint-Étienne

Slide 7 - Quiz

Welk modemerk is NIET Frans?
A
Chanel
B
Dior
C
Lacoste
D
Versace

Slide 8 - Quiz

wij geven
A
nous donne
B
nous donnes
C
nous donnons
D
nous donnez

Slide 9 - Quiz

Hoe vertaal je in het Frans 'Ik ben nooit ziek?'
A
Je ne suis pas malade
B
Je ne suis plus malade.
C
Je ne suis pas encore malade.
D
Je ne suis jamais malade.

Slide 10 - Quiz

Hoe maak je een zin vragend in het Frans?
A
De zin vragend uitspreken +?
B
Est-ce que/qu' voor de gewone zin +?
C
Een vraagwoord voor de gewone zin +?
D
Antwoorden A+B zijn goed.

Slide 11 - Quiz

Wie is de president van Frankrijk?
A
François Mitterand
B
François Hollande
C
Emannuel Macron
D
Nicolas Sarkozy

Slide 12 - Quiz

Wat is de bijnaam van het Franse nationale sportteam?
A
Les Rouges
B
Les Jaunes
C
Les Bleus
D
Les Verts

Slide 13 - Quiz

In welke stad eindigt de Tour de France altijd?
A
Nantes
B
Dijon
C
Bordeaux
D
Paris

Slide 14 - Quiz

Wat betekent 'grappig' in het Frans?
A
bizarre
B
gentil
C
drôle
D
joli

Slide 15 - Quiz

... tu as fait?
A
Qui
B
Qu'est-ce que
C
Qu'est-ce qui
D
Que

Slide 16 - Quiz

... a oublié ses livres?
A
Qui
B
Qui est-ce que
C
Qu'est-ce que
D
Qu'

Slide 17 - Quiz

Hoe maak je een ontkenning?
A
Euhm?
B
Ne voor de pv en de ontkenning erachter.
C
Ne voor de pv .
D
Je schrijft pas op en klaar.

Slide 18 - Quiz

Ontkenning
Hoe maak je deze zin op een goede manier ontkennend?
"Je mange une pizza."
A
Je NE PAS mange une pizza.
B
Je mange NE PAS une pizza.
C
Je NE mange PAS une pizza.

Slide 19 - Quiz

Wat gebeurt er bij de ontkenning van c'est?
A
C'est ne pas
B
Ne c'est pas
C
Ce n'est pas
D
Ce ne pas est

Slide 20 - Quiz

Maak ontkennend
je suis malade
A
je ne suis jamais malade
B
je suis ne malade jamais
C
je ne suis malade jamais

Slide 21 - Quiz

Maak ontkennend
tu as de la fièvre
A
tu as ne de la fièvre pas
B
tu n'as pas de fièvre
C
tu n'as de la fièvre pas

Slide 22 - Quiz

Maak ontkennend:
J'ai mal au pied
A
je ne suis jamais mal au pied
B
j'ai ne mal au pied jamais
C
je n'ai jamais mal au pied

Slide 23 - Quiz

In welke zin staat een ontkenning in het Frans?
A
Mon père a joué au foot.
B
Samuel ne parle pas encore français.
C
Tu pars en vacances?
D
Elles adorent les maths.

Slide 24 - Quiz

In welke zin staat de ontkenning JUIST?
A
On aime ne pas le foot.
B
Ne vous pas marchez dans la rue.
C
Je ne veux plus écouter cette chanson.
D
Paul ne pas cherche un livre.

Slide 25 - Quiz

Maak ontkennend:
Tu prends des médicaments?
A
Tu ne prends jamais de médicaments?
B
Tu prends ne jamais des médicaments?
C
Tu prends ne des médicaments jamais?

Slide 26 - Quiz

Hoe zeg je dat je niets eet?
A
je ne rien mange
B
je mange rien
C
je rien ne mange
D
je ne mange rien

Slide 27 - Quiz

Il y a in de ontkenning wordt:
A
n'il y a pas
B
il y n'a pas
C
il n'y a pas
D
il n'y pas a

Slide 28 - Quiz

Welke ontkenning betekent "niet meer"?
A
ne...plus
B
ne...pas
C
ne...jamais
D
ne...rien

Slide 29 - Quiz

Om welk zinsdeel staat de ontkenning heen?
A
het onderwerp
B
het lijdend voorwerp
C
het meewerkend voorwerp
D
de persoonsvorm

Slide 30 - Quiz

Maak ontkennend.
J'ai travaillé
A
Je n'ai travaillé pas.
B
J'ai travaillé ne pas.
C
Je n'ai pas travaillé.
D
Je pas n'ai travaillé.

Slide 31 - Quiz

maak ontkennend:
c'est formidable.

A
ce n'est pas formidable
B
c'est ne pas formidable
C
ne c'est pas formidable
D
c'n'est pas formidable

Slide 32 - Quiz

Ik begrijp de grammatica van chapitre 5 en kan het toepassen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Bonne journée!!!

Slide 34 - Slide