Onderwerp

Wat gaan we doen?


1. Uitleg + oefenen grammatica (zinsontleding)
2. Zelf oefenen in je Nederlands boek

1 / 16
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Introduction

In deze les herhalen de leerlingen zaken die zij geleerd hebben op de basisschool. Dit om de voorkennis te activeren. - Onderwerp van een zin - Het lidwoord - Het zelfstandig naamwoord

Items in this lesson

Wat gaan we doen?


1. Uitleg + oefenen grammatica (zinsontleding)
2. Zelf oefenen in je Nederlands boek

Slide 1 - Slide


onderwerp van een zin


- het onderwerp van een zin is: wie of wat iets doet

- het onderwerp van een zin kan één woord of meerdere woorden zijn

- het kan op verschillende plekken in een zin staan, maar het staat meestal naast de persoonsvorm

- je kunt het onderwerp van een zin vinden door de vraag te stellen:

wie of wat doet iets?


Slide 2 - Slide


onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

Marieke schuift de deuren open.


Vraag: Wie schuift?

Antwoord: Marieke

Slide 3 - Slide


onderwerp van een zin


BIJVOORBEELD:

In het bos staan veel grote bomen.


Vraag: Wat staan?

Antwoord: veel grote bomen

Alleen 'bomen' is fout!!!

Slide 4 - Slide

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.
A
Wie heeft georganiseerd?
B
Wat heeft georganiseerd?

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De klas heeft een talentenjacht georganiseerd.
Wie heeft georganiseerd?

Slide 6 - Open question

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
A
Wie treden op?
B
Wat treden op?

Slide 7 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Achter elkaar treden tien leerlingen op.
Wie treden op?

Slide 8 - Open question

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
A
Wie speelt?
B
Wat speelt?

Slide 9 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Kim speelt een paar liedjes op de piano.
Wie speelt?

Slide 10 - Open question

Welke vraag moet je stellen om
het onderwerp te vinden?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
A
Wie kan kopen?
B
Wat kan kopen?

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?

In de pauze kun je iets lekkers kopen.
Wie kan kopen?

Slide 12 - Open question

Welke vraag moet je stellen?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
A
Wie krijgen?
B
Wat krijgen?

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De winnaars krijgen een bioscoopbon.
Wie krijgen?

Slide 14 - Open question

Wat is het onderwerp in de zin?

De monteur sleutelt aan de auto.

Slide 15 - Open question

Aan de slag

Grammatica

§4 opdracht: 1, 2, 3

Blz 204




Slide 16 - Slide