H2 - Grammatica - naamwoordelijke gezegde

H2 Grammatica
 naamwoordelijk gezegde

Je leert het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden. 
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

H2 Grammatica
 naamwoordelijk gezegde

Je leert het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden. 

Slide 1 - Slide

Planning
- Voorkennis ophalen
- Instructie naamwoordelijk gezegde
- Samen oefenen
- Opdracht 1 en 2 maken
- Opdrachten bespreken
- Terugblik

Slide 2 - Slide

Wat is een
werkwoordelijk gezegde?

Slide 3 - Open question

Werkwoordelijk gezegde
- Zegt wat iemand of iets (het onderwerp) doet. 
- Bevat alle werkwoorden uit een zin. 

Slide 4 - Slide

Wat is een koppelwerkwoord?
Welke ken je?

Slide 5 - Open question

Slide 6 - Link

Slide 7 - Slide

Bijvoorbeeld:

Sien wordt docent beeldende kunst. 
koppelwerkwoord = wordt
ow = Sien
doet iets 
ng = wordt [docent beeldende kunst] 

Slide 8 - Slide

Nog een voorbeeld:

Nederlandse dj's zijn de laatste jaren enorm populair. 
kww = zijn
ow = Nederlandse dj's 
ng = zijn [enorm populair] 

Slide 9 - Slide

Opdracht 1
Zoek in alle vier de zinnen van opdracht 1 het onderwerp.
Zet er vervolgens achter of het onderwerp iets doet of iets is/wordt. 

1. ow = ................................................... doet iets

Slide 10 - Slide

Maken
Opdracht 1 en 2 op blz. 59
15 minuten de tijd. 

Samenwerken mag :) 
timer
15:00

Slide 11 - Slide

Opdracht 1
1. Zal de coördinator vanwege het mooie weer op een ijsje trakteren?

Onderwerp: de coördinator 
Doet iets?  
is/wordt iets?

Slide 12 - Slide

2. Afgelopen zaterdag is de uitverkoop een succes geweest. 

ow: de uitverkoop
doet iets?
is/wordt iets? 

Slide 13 - Slide

3.Sommige dingen blijven nu eenmaal voor altijd raadselachtig 

ow: Sommige dingen
doet iets?
is/wordt iets? 

Slide 14 - Slide

4. Op plechtige wijze zal de voorzitter de medailles overhandigen. 

ow: de voorzitter 
doet iets?
is/wordt iets? 

Slide 15 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

Slide 16 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn. 

pv = schijnt
ow = Ruben uit klas 4
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 17 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

3. Voor de meeste mensen zal een eigen vakantiewoning onbetaalbaar blijven. 

pv = zal
ow = een eigen vakantiewoning
ng = zal [onbetaalbaar] blijven

Slide 18 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

4. Jouw zelfgemaakte citroentaart met aardbeien is heel lekker geworden. 

pv = is
ow = Jouw zelfgemaakte citroentaart met aardbeien
ng = is [heel lekker] geworden

Slide 19 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

5. Het nieuwe wetsvoorstel over privacy blijkt nogal ingewikkeld. 

pv = blijkt
ow = Het nieuwe wetsvoorstel over privacy
ng = blijkt [nogal ingewikkeld]

Slide 20 - Slide

Opdracht 2
pv = 
ow =
ng = ........... [.........] 
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
pv = is 
ow = Het openbaar vervoer
ng = is [ideaal]

6. Met de patiënt schijnt volgens de de cardioloog alles in orde. 

pv = schijnt
ow = alles
ng = schijnt [in orde]

Slide 21 - Slide

Terugblik: Wat heb je deze les geleerd?

Slide 22 - Open question

Het werkwoordelijk gezegde van een zin zegt...
A
wat iemand of iets doet
B
wat iemand of iets is of wordt.

Slide 23 - Quiz

Het naamwoordelijk gezegde van een zin zegt...
A
wat iemand of iets doet
B
wat iemand of iets is of wordt.

Slide 24 - Quiz