BSR 23/1 2ha Grammatica ZD 3 ng

  • Lees de theorie op blz. 210.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 3.
§3: Naamwoordelijk
gezegde 

Startopdracht:
2HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
havo
Ontleed de onderstaande zin. Stappenplan: persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijk bepaling (bwb).

* Al vanaf zijn kleutertijd wil Jort profvoetballer worden.
timer
6:00
vwo
Ontleed de onderstaande zin. Stappenplan: persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijk bepaling (bwb).

* Elektrische steps lijken in een drukke stad gevaarlijk te zijn.
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

  • Lees de theorie op blz. 210.
  • Log alvast in op LessonUp.
  • Maak de startopdracht.
  • Klaar? Begin aan paragraaf 3.
§3: Naamwoordelijk
gezegde 

Startopdracht:
2HA
GRAMMATICA
ZINSDELEN
havo
Ontleed de onderstaande zin. Stappenplan: persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijk bepaling (bwb).

* Al vanaf zijn kleutertijd wil Jort profvoetballer worden.
timer
6:00
vwo
Ontleed de onderstaande zin. Stappenplan: persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) werkwoordelijk (wg) of naamwoordelijk gezegde (ng), lijdend voorwerp (lv), meewerkend voorwerp (mv) en bijwoordelijk bepaling (bwb).

* Elektrische steps lijken in een drukke stad gevaarlijk te zijn.

Slide 1 - Slide

  • Hoofddoel: Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
  • Plusdoel: Je kunt uitleggen wat het verschil in betekenis tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
Lesdoelen

Slide 2 - Slide

In deze les gaan we:
  • De startopdracht bespreken;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 3;
  • checkmoment;
  • opdrachten paragraaf 3 maken;
  • de studiewijzer bijwerken en aanvullen.

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

* Elektrische steps / lijken / in een drukke stad / gevaarlijk / te zijn.

pv = lijken
ow = elektrische steps
wg = x
ng =lijken [gevaarlijk] te zijn
lv = x
mv = 
bwb = in een drukke stad
(waar)
















Havo:.
* Al vanaf zijn kleutertijd / wil / Jort / profvoetballer / worden.

pv = wil
ow = Jort
wg = x 
ng = wil [profvoetballer] worden
lv = x 
mv = x
bwb = Al vanaf zijn kleutertijd 
(sinds wanneer)










Vwo:.

Slide 5 - Slide

Hoe ging de startopdracht?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Werkwoordelijk
Het werkwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin. Ze zeggen wat het onderwerp (mens, dier of ding) doet of ondergaat. De persoonsvorm is altijd een onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
Als er meer werkwoorden in de zin staan, horen die er ook bij.
gezegde (wg)

Slide 7 - Slide

Werkwoordelijk
  • Bepaal welke woorden werkwoorden zijn.
  • Deze woorden vormen samen het werkwoordelijk gezegde.
  • Delen van een scheidbaar werkwoord horen ook bij het wg.

    De bezorger heeft het pakketje gisteravond afgeleverd.
gezegde (wg)

Slide 8 - Slide

"Jouke heeft verloren met lasergamen."

Wat is het *werkwoord*elijk gezegde?

Slide 9 - Open question

Naamwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.
Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].
De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Slide 10 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:
1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.
2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.
3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.
4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Slide 11 - Slide

Het openbaar vervoer is voor veel mensen ideaal.

pv =
ow =
wg of ng =  

Slide 12 - Slide

Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.

pv =
ow =
wg of ng =  

Slide 13 - Slide

Voorbeeld
1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.
ng = is [ideaal]
2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.
ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Slide 14 - Slide

''Ik weet nu wel wat een naamwoordelijk gezegde is en hoe ik deze kan vinden.''
1 = mij (nog) niet bellen 10 = dat komt helemaal goed
110

Slide 15 - Poll

1. Vanwege de milieuvervuiling is olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
Noteer in je schrift: doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets? Noteer ook het wg of ng.

Slide 16 - Slide

1. Vanwege de milieuvervuiling is olie als energiebron minder populair.
2. Die goede speeches van de premier zijn waarschijnlijk niet in een halfuurtje klaar.
3. Containers blijven voor transport over grote afstanden heel nuttig.
4. Het aantal van 200 miljoen padden is in Australië een groeiend probleem.
Noteer in je schrift: doet het onderwerp iets of is het onderwerp iets? Noteer ook het wg of ng.

Slide 17 - Slide

Aan het werk
Wat?
Cursus 5, paragraaf 3 (naamwoordelijk gezegde). Opdracht 1 t/m 5.
In je online boek (Magister -> leermiddelen).
Hoe?
Keuze: zelfstandig of in tweetallen.

Hulp
De 4 B's en het oogje.
Tijd
Timer.
Klaar?
Keuze 1: Verder oefenen in de online trainer.
Keuze 2: Opdracht 6 maken (verdieping).
Keuze 3: Eigen keuze, namelijk ...
timer
15:00

Slide 18 - Slide

  • Hoofddoel: Je kunt het naamwoordelijk gezegde in een zin vinden.
  • Plusdoel: Je kunt uitleggen wat het verschil in betekenis tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.
Lesdoelen

Slide 19 - Slide

In welke zin staat een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft buritto's gegeten.
B
Hij heeft een Playstation 5 gekregen.
C
Hij gaat morgen niet naar zijn werk.
D
Hij is een vrolijke gast.

Slide 20 - Quiz

Plusdoel: Wat is het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde? Probeer het in je eigen woorden uit te leggen.


Slide 21 - Open question

Hoe ging dit 'nieuwe' zinsdeel je af?

Zet deze emoji ook in je studiewijzer bij paragraaf 3.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll