Kapitel 2: Ontleden persoonlijke voornaamwoorden

Ontleden
Het persoonlijk voornaamwoord als:
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Ontleden
Het persoonlijk voornaamwoord als:
onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

Slide 1 - Slide

meewerkend voorwerp
1e naamval 
3e naamval 
4e naamval
Onderwerp
lijdend voorwerp
Nominativ
Dativ
Akkusativ

Slide 2 - Drag question

Hoe vind je het onderwerp?

Slide 3 - Open question

Hoe vind je het 
onderwerp? 


Wie/wat + gezegde*
Hij / Zij - regel
* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 4 - Slide

Hoe vind je het lijdend voorwerp?

Slide 5 - Open question

Hoe vind je het 
Lijdend Voorwerp?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp
Hem / Haar - regel

Slide 6 - Slide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?

Slide 7 - Open question

Hoe vind je het Meew Vwp?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 
'aan' of 'voor' zetten

Slide 8 - Slide

Hoe begin je als je een zin moet ontleden?
Welke stappen volg je als je een zin gaat ontleden?
1. Het zinsgedeelte dat je kunt vervangen door HIJ of ZIJ of 
Je vraagt WIE of WAT + de werkwoorden: het antwoord hierop is het ONDERWERP

2. Het zinsgedeelte dat je kunt vervangen door HEM of HAAR of 
Je vraagt dan WIE of WAT + de werkwoorden + onderwerp: het antwoord hierop is  het LIJDEND VOORWERP

3. Het zinsgedeelte waar je AAN of VOOR vóór kunt zetten

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

jij
Kann ich .... fotografieren?

Slide 11 - Open question

jullie
Wir können .... nicht hören.

Slide 12 - Open question

hij
Hat .... Schmerzen?

Slide 13 - Open question

Wat weet je nog over naamvallen, ontleden, pers. vnw. enz..?

Slide 14 - Open question

ik
Besuchst du .... heute Abend?

Slide 15 - Open question

hij
Der Mann kann seinen Hut nicht finden? Er sucht ___ überall.


Slide 16 - Open question

jij
Der Arzt gibt ___ Tabletten gegen die Schmerzen.


Slide 17 - Open question

zij
Wo ist die Katze? Wo ist .......?


Slide 18 - Open question

Die Firma schickt ___(U) eine E-Mail.


Slide 19 - Open question

hij
Ich habe _____ ein Geschenk gegeben.


Slide 20 - Open question