Hulpwerkwoorden heb je nodig om te zeggen wat je kunt, wilt, moet en mag. Ook zijn ze nodig voor het stellen van vragen. Je kunt er ook een toon mee zetten; dwingend of beleefd.
De hulpwerkwoorden (modals) zijn: can, could, will, would, shall, should, ought to, may, might en must. Daar kun je in gebruik to do, have got en to be aan toevoegen. Een hulpwerkwoord zelf doet niet zoveel, je hebt er altijd een hoofdwerkwoord bij nodig.