This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Grammatica
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
- Je weet wat een onbepaald voornaamwoord is.
- Je kent de voornaamwoorden: aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord.
Slide 2 - Slide
Aanwijzend voornaamwoord
Het aanwijzend voornaamwoord staat altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een).
Slide 3 - Slide
de drie jongeren die gisteren dat kleine winkeltje hebben overvallen zijn gisteren in die straat opgepakt. hoeveel aanwijzende voornaamwoorden zitten er in de zin?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 4 - Quiz
Ik vind deze opdracht niet moeilijk. welk voornaamwoord is deze?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
3e naamval
Slide 5 - Quiz
Het vragend voornaamwoord
Het vragend voornaamwoord staat altijd VOOR het zelfstandig naamwoord.
Vragende voornaamwoorden zijn: wie, wat , welke (welk) en wat voor (een).
Slide 6 - Slide
Het onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Dat kunnen personen of dingen zijn. Onbepaalde voornaamwoorden zijn onder andere: iets, niets, iemand, niemand, alles, men, wat elk, ieder(een).
Slide 7 - Slide
Niemand wil nog pannenkoeken eten. welk voornaamwoord is niemand?
A
vragend voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
le la les of des bij de ontkenning
Slide 8 - Quiz
"Wie is die man met de hond?'' wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin?
A
wie
B
hond
C
die
D
er zit geen onbepaald voornaamwoord in deze zin
Slide 9 - Quiz
Kunt u mij iets vertellen? welk voornaamwoord is mij?