17. a. je beweegt veel 1 pt
b. -
c. Je hebt minder kans op botbreuken. 1 pt
d. Je spieren blijven sterker. 1 pt
e. Je kunt makkelijker zelfstandig opstaan / functioneren. 1 pt
f. Je hebt minder kans op vallen. 1 pt
g. -
19. a. fietsen of zwemmen 1 pt
b. want daarbij vermijdt hij te grote schokken (zie al. 20) 1 pt
20. C 1 pt
21. C 2 pt