This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Tegenwoordige tijd
- vul altijd het werkwoord 'lopen' in- hoor je een -t dan schrijf je hem
- hoor je géén -t dan schrijf je het met een -d
loop ik loop
loop jij loopt
loopt hij/zij loopt
loopt het loopt
Verleden tijd
fietsen beantwoorden
fiets beantwoord
s d
ja -> +te nee->+defietste beantwoordde