This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
SO H8. Geluid
Slide 1 - Slide
Deze toets bestaat uit 38 vragen.
Voor deze toets zijn maximaal 67 te behalen.
Proefwerk H8. Geluid
Slide 2 - Slide
Alles wat geluid maakt, noem je een geluidsbron.
A
waar
B
onwaar
Slide 3 - Quiz
Door het trillen van je oorschelp hoor je geluid
A
waar
B
onwaar
Slide 4 - Quiz
Geluidsbronnen maken geluid door te trillen.
A
waar
B
onwaar
Slide 5 - Quiz
Geluid verplaatst zich sneller door lucht dan door ijzer.
A
waar
B
onwaar
Slide 6 - Quiz
Lange snaren maken lage tonen. Korte snaren maken hoge tonen.
A
waar
B
onwaar
Slide 7 - Quiz
Een frequentie van 100 Hz heeft een hogere toon dan een frequentie van 10000 Hz
A
waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quiz
Hoe strakker een snaar wordt gespannen, hoe lager de toon.
A
waar
B
onwaar
Slide 9 - Quiz
Geluidssterkte meet je met een frequentiemeter.
A
waar
B
onwaar
Slide 10 - Quiz
Het zachtste geluid dat je nog kunt horen, noem je de gehoordrempel.
A
waar
B
onwaar
Slide 11 - Quiz
Een luidspreker is een geluidsbron. Wat trilt er bij een luidspreker als hij geluid maakt?
A
de conus
B
de snaren
C
de stembanden
D
het trommelvlies
Slide 12 - Quiz
Onder water kun je geluid horen. Wat is de rol van het water daarbij?
A
trillingen opvangen
B
trillingen produceren
C
trillingen transporteren
D
trillingen waarnemen
Slide 13 - Quiz
Bij onweer zie je eerst de bliksem. Daarna hoor je pas de donder, omdat:
A
het eerst bliksemt en dan pas dondert.
B
geluid sneller gaat dan licht.
C
licht sneller gaat dan geluid.
D
ogen sneller waarnemen dan oren.
Slide 14 - Quiz
Welke uitspraak over geluid is niet waar?
A
Een geluidsbron veroorzaakt trillingen.
B
Geluid kan zich niet door ijzer verplaatsen.
C
Het trommelvlies is een geluidsbron.
D
Zintuigcellen geven de trillingen van het trommelvlies door aan de hersenen.
Slide 15 - Quiz
Een trillende snaar produceert een toon. Wat heeft geen invloed op de toonhoogte van de snaar?
A
de dikte van de snaar
B
de lengte van de snaar
C
de spanning van de snaar
D
het materiaal waarvan de snaar is gemaakt
Slide 16 - Quiz
Thomas speelt gitaar. Een van de snaren is te hoog gestemd. Wat moet Thomas doen om de snaar lager te laten klinken?
A
Hij moet de snaar korter maken.
B
Hij moet de snaar losser spannen.
C
Hij moet de snaar strakker spannen.
D
Hij moet een dunnere snaar erin spannen.
Slide 17 - Quiz
Welke grootheid hoort bij de eenheid Hertz?
A
Volume
B
Golf
C
Frequentie
D
Stroomsterkte
Slide 18 - Quiz
Wat is het frequentiebereik van jonge mensen met een normaal gehoor?
A
20 Hz – 12 000 Hz
B
20 Hz – 20 000 Hz
C
1200 Hz – 12 000 Hz
D
1200 Hz – 20 000 Hz
Slide 19 - Quiz
Aan geluidsgolven kun je zien wat de toonhoogte ervan is. Een hoge toon:
A
heeft een grotere amplitude dan een lage toon.
B
heeft een kleinere amplitude dan een lage toon.
C
trilt minder vaak per seconde dan een lage toon.
D
trilt vaker per seconde dan een lage toon.
Slide 20 - Quiz
Boven de pijngrens:
A
hoor je geen geluid.
B
begin je net geluid te horen.
C
hoor je wel geluid en doet het zeer.
D
hoor je wel geluid, maar doet het niet zeer.
Slide 21 - Quiz
Tegen geluidshinder van het verkeer kunnen verschillende maatregelen worden genomen. Een voorbeeld van een maatregel bij de bron is:
A
een geluidswal plaatsen.
B
geluidsisolatie in woningen plaatsen.
C
geluidsarm asfalt gebruiken.
D
grote bedrijfsgebouwen langs de weg plaatsen.
Slide 22 - Quiz
Te hard geluid is slecht voor je. Vanaf welke geluidssterkte loop je het risico op blijvende gehoorschade?
A
70 dB(A)
B
80 dB(A)
C
140 dB(A)
D
160 dB(A)
Slide 23 - Quiz
Een gitaarsnaar voert in een halve minuut 6000 trillingen uit. Wat is de frequentie van deze trillingen?
A
100 Hz
B
200 Hz
C
400 Hz
D
3000 Hz
Slide 24 - Quiz
Wat is de eenheid van geluidssterkte?
A
Hertz
B
Decibel
C
Amplitude
D
Volume
Slide 25 - Quiz
Uit twee luidsprekers P en Q komen verschillende tonen. Het oscilloscoopbeeld van beide tonen zie je in figuur 1 Welke toon is het hoogste? en welke toon is het zachts?
A
toon P is het hoogst, toon Q is het zachts.
B
toon Q is het hoogst, toon P is het zachts.
C
toon P en Q zijn beide even hoog.
D
dat kun je niet zeggen met de gegevens die je hebt.
Slide 26 - Quiz
Thomas slaat tegen een stemvork aan, die daardoor begint te trillen. In de figuur hiernaast staan vier grafieken waarin de geluidssterkte is uitgezet tegen de tijd. Welke van de vier grafieken geeft het beste de geluidssterkte van de trillende stemvork weer?
A
grafiek A
B
grafiek B
C
grafiek C
D
grafiek D
Slide 27 - Quiz
In de figuur hiernaast zie je vier verschillende oscilloscoopbeelden van tonen. Welke toon heeft de hoogste frequentie?
A
toon A
B
toon B
C
toon C
D
toon D
Slide 28 - Quiz
Jeroen speelt gitaar. Hij slaat een snaar aan en hoort een toon. Hij maakt diezelfde snaar korter door zijn vinger tegen één van de fret’s te leggen. Jeroen slaat de snaar weer aan en hoort een andere toon. Wat kun je zeggen over deze toon in vergelijking met de eerste toon:
A
Deze toon is lager.
B
Deze toon is even hoog.
C
Deze toon is hoger.
D
Dat kun je niet zeggen met de gegevens die je hebt.
Slide 29 - Quiz
Waarom hebben sommige muziekinstrumenten een klankkast?
A
De klankkast verhoogt de tonen van het instrument.
B
De klankkast verlaagt de tonen van het instrument.
C
De klankkast versterkt het geluid van het instrument.
D
De klankkast verzwakt het geluid van het instrument.
Slide 30 - Quiz
Hoe noem je de lucht waardoor geluid zich verplaatst van een geluidsbron naar je oor?
A
geleider
B
isolator
C
trillende stof
D
tussenstof
Slide 31 - Quiz
Je hoort een geluid. Welk deel van je oor geeft het geluid door aan je hersenen?
A
de gehoorbeentjes
B
de gehoorzenuw
C
de oorschelp
D
het trommelvlies
Slide 32 - Quiz
Tino werkt in een bedrijf waar veel geluid wordt gemaakt. Het geluid is zo hard dat het schadelijk is voor het gehoor. Wat kan Tino daar het beste doen?
A
Hij kan de deuren opzetten, zodat een deel van het geluid weg kan
B
Hij kan oordoppen in zijn oren doen of andere gehoorbeschermers dragen.
C
Hij kan zijn mp3-speler aanzetten, zodat hij het geluid van de fabriek niet hoort
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 33 - Quiz
Het gehoor van Bas wordt getest. zijn gehoordrempel voor geluid van 100 Hz is 30 dB. Wat zegt dit over het gehoor van Bas?
A
Bij een frequentie van 100 Hz en een geluidssterkte boven 30 dB, loopt Bas gehoorschade op.
B
Bij een geluidssterkte boven 30 dB hoort Bas geen hoge tonen meer.
C
De pijngrens van Bas ligt bij een frequentie van 100 Hz.
D
Een frequentie van 100 Hz kan Bas bij een geluidssterkte van 20 dB niet horen.