functie en verband

MC: functie en verband
Je moet kunnen bepalen wat de functie is van bepaalde tekstdelen en kunnen aangeven hoe tekstdelen zich tot elkaar verhouden (daarbij moet je dan de functies van beide tekstdelen vergelijken). 
Voorbeeldvragen: A quoi sert ... ?  / Quelle est la fonction du ... Maar ook: Comment ces phrases se rapportent-elles aux phrases précédentes? Of gatenvragen met structuurwoorden

 
1 / 28
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 25 min

Items in this lesson

MC: functie en verband
Je moet kunnen bepalen wat de functie is van bepaalde tekstdelen en kunnen aangeven hoe tekstdelen zich tot elkaar verhouden (daarbij moet je dan de functies van beide tekstdelen vergelijken). 
Voorbeeldvragen: A quoi sert ... ?  / Quelle est la fonction du ... Maar ook: Comment ces phrases se rapportent-elles aux phrases précédentes? Of gatenvragen met structuurwoorden

 

Slide 1 - Slide

verbes importants
In de antwoordopties kom je regelmatig de volgende werkwoorden tegen: 
(dé)montrer = aantonen
illustrer / donner un exemple = toelichten, verhelderen
expliquer = uitleggen
critiquer = bekritiseren
relativiser = relativeren
décrire = omschrijven
affaiblir = verzwakken
appuyer / renfoncer / souligner = benadrukken 
contredire / contester / mettre en cause = tegenspreken


Slide 2 - Slide

Voorbeeld 1 functievraag

Slide 3 - Slide

L'autre trésor du Champ de Mars
In de voorgaande alinea's lees je dat onder het Champ de Mars een grote bunker zit, waar radio installaties zijn geplaatst. 
Lees je: 1 kritiek op Eiffel en Ferré? 
2 over het nut van radiotelegrafie?
3 over het belang van de slag om de Marne?

Slide 4 - Slide

Voorbeeld 2 functievraag

Slide 5 - Slide

Horlogerie Bodet
Lees je: 1 een beschrijving van typen klokken?
2 hoe de klokken wereldwijd beroemd zijn geworden?
3 een aanloop naar de geschiedenis van het horlogemerk?
4 waarom er Bodet-klokken in de Franse stations hangen? 

Slide 6 - Slide

functievraag 3

Slide 7 - Slide

 Pour les jeunes, le wwoofing fait partie de «l’économie collaborative». «Le partage, l’échange de services, l’esprit collaboratif, ce sont des notions qui se développent autour de moi et dans ma génération», affirme Aurélie Porteuse, Parisienne qui a expérimenté le wwoofing au Chili puis en France. «Cet état d’esprit est un peu une réponse aux difficultés financières des jeunes. La vie est chère, nous développons le système débrouille et l’entraide et au final, nous y gagnons beaucoup sur le plan humain. Ces échanges m’ont non seulement offert des vacances à petit prix, mais ils m’ont aussi appris plus qu’un simple séjour à la plage.»

Lees je: 
1 uitleg over waarom jongeren door Wwoofing aangetrokken worden? 
2  een voorbeeld van hoe jongeren zakgeld kunnen verdienen met Wwoofing?
3 bewijs waarom jongeren liever vakantie vieren aan het strand dan dat ze gaan Wwoofen?
4 een afzwakking van de voordelen van Wwoofing voor jongeren?  


Slide 8 - Slide

Les connecteurs  = signaalwoorden

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video


Online oefenen met structuurwoorden - voca
https://quizlet.com/29432297/frans-structuurwoorden-flash-cards/

Slide 11 - Slide


Situation:


rapport:


connecteurs:

Slide 12 - Slide

Cherche l'intrus:
car - puisque - en raison de - pourtant
- en effet - parce que
A
en effet
B
car
C
pourtant
D
puisque

Slide 13 - Quiz

Cherche l'intrus
A
donc
B
c'est pourquoi
C
tout d'abord
D
en effet

Slide 14 - Quiz

Cherche l'intrus:


A
cependant
B
en revanche
C
toutefois
D
ainsi

Slide 15 - Quiz

volgorde
conclusie, gevolg
aanvulling
tegenstelling
herformulering, voorbeeld
uitleg, verklaring
bref
tout d'abord
d'ailleurs
néanmoins
en effet
parce que

Slide 16 - Drag question

Examentrucje: Als twee van de vier antwoordopties elkaars tegengestelde zijn, bijvoorbeeld groot en klein, dan is één van de twee vaak het goede antwoord.

Slide 17 - Slide

Cherche le bon connecteur:
Aujourd’hui, je ne peux pas sortir ………………….. il pleut.

A
comme
B
car
C
donc
D
toutefois

Slide 18 - Quiz

Il aime ce dessin..................il n'est pas très coloré
A
pourtant
B
puisque
C
en effet
D
et

Slide 19 - Quiz

C’était déjà l’automne ………………………….. il faisait encore très chaud.
A
en plus
B
en résumé
C
cependant
D
par exemple

Slide 20 - Quiz

On joue au football ................. le mauvais temps.
A
puis
B
donc
C
c'est-à-dire
D
malgré

Slide 21 - Quiz

Invulvragen bij gatenteksten
1. Lees de tekst tot het gat globaal om te begrijpen waar het over gaat. Zorg ervoor dat de grote lijn van de tekst duidelijk is.
2. Lees de zin waarin de open plek voorkomt nauwkeurig door. Lees ook het tekstgedeelte vóór en ná de open plek.
3. Kijk nog niet naar de antwoordopties, maar bepaal eerst welk verband er is tussen het deel vóór en ná de open plek.
4. Bepaal welk soort woord je in moet vullen (signaalwoord, werkwoord, zelfstandig naamwoord) en verzin zelf een woord dat je passend lijkt op deze open plek.
5. Vertaal de antwoordopties in het Nederlands en kies het woord dat het meeste lijkt op het woord dat je zelf had bedacht.
6. Controleer je antwoord door het gekozen woord in de zin in te vullen en te kijken of deze past.

Slide 22 - Slide

Op zoek naar verbanden? Tips...
- Staat de open plek aan het einde van de alinea? Dan zou een signaalwoord dat een opsommend verband aangeeft niet logisch zijn. Een signaalwoord dat een concluderend verband aangeeft (bref, pour conclure, donc) zou in dit geval logischer zijn.
- Staat de open plek na een zin waarin een bewering wordt gedaan? Dan zou het kunnen dat deze bewering door middel van een voorbeeld geïllustreerd wordt (par exemple, ainsi, comme) of dat er een uitleg wordt gegeven voor deze bewering (car, parce que, c'est pourquoi)
- Staat de open plek aan het begin van een alinea? Dan is de kans groot dat het een tegenstelling betreft. In de voorgaande alinea wordt dan waarschijnlijk iets verteld, waar je nu een tegenargument op krijgt. 

Slide 23 - Slide

Gatenvragen - overig
Soms komt het voor dat je in een gat GEEN structuurwoord, moet plaatsen, maar een ander woord. 
- Bepaal eerst om wat voor een type woord het gaat: past er een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord? 
- Let in de tekst voor en na het gat op woorden die bij elkaar horen qua thema: zie je veel positieve/negatieve woorden? Woorden die bij een onderwerp horen? Bepaal ook hier weer hoe de delen voor en na het gat zich tot elkaar verhouden. 


Slide 24 - Slide

Oefenen met gatenteksten
- Dans les coulisses du Festival de Cannes (2016, II): vraag 17 + 18 + 20
- L'Atelier du Griffon (2017, I): vraag 18
- Le spectacle historique a tout bon (2019, I): vraag 42
- Manger ou boire pendant les cours (2014, II): vraag 1
- Do you speak touriste? (2016, I): vraag 41 + 43
---------------------------------------------------------------------------------------------------------- Pour le climat, il faut y aller (2023, I): vraag 14
- Les anti-foot (2023, I): vraag 24
- Notes très élevées (2023, I): vraag 26 + 31
- Dur, dur, d'être écolo (2013, I): vraag 5 + 7
- Le pessimisme ne sert à rien (2018, II): vraag 15 + 18 + 19
5H
6V

Slide 25 - Slide

Verbandvragen MC
Een MC-verbandvraag start vaak met een citaat. Daarna moet je nagaan hoe dat citaat zich verhoudt (wat het verband is) tot de zinnen daarvoor. 
Vraag: Comment cette phrase se rapporte-t-elle à la phrase précédente? 

Slide 26 - Slide

Veelvoorkomende verbanden
- elle l'appuie          - elle l'affaiblit
- elle en donne un exemple
        - elle le confirme      -elle le conteste
- elle donne quelques informations supplémentaires
- elle l'illustre      -elle le met en doute
- elle le précise              - elle le renforce

Slide 27 - Slide

Oefenen verbandvragen

Elle veut verdir la tour Eiffel (2022, I), vraag 1
My goodness, la Francophonie! (2022, I), vraag 22
Le génie des plantes (2022, II), vraag 13
Le massacre des éléphants en Afrique (2022, II), vraag 38 


Slide 28 - Slide