This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
die Planung
Prüfung Kapitel 4
Weging: 1x
Duur: 35 min
Schüler-Online:
Willi wills wissen - Wie wird ein Maibaum aufgestellt?
Proeftoets Kapitel 4
Slide 2 - Slide
der-groep in de 1e en 4e naamval
Slide 3 - Slide
Welke lidwoorden (de/het) ken je in het Duits?
Duitse lidwoorden
Slide 4 - Mind map
Slide 5 - Video
1e nv
M
V
O
MV
der-groep
der
die
das
die
der-groep: de woorden 'de' en 'het': der, die, das en die (mv)
ein-groep: de woorden 'een' en 'geen': ein, eine, kein, keine en de bezittelijke voornaamwoorden: zoals mein, dein, sein,.....
1e nv
M
V
O
MV
ein-groep
ein-
eine
ein-
keine
Alle lidwoorden worden in het Duits in 2 groepen verdeeld:
Slide 6 - Slide
De der-groep bestaat dus uit der, die, das en die(mv).
Maar ook de volgende woorden horen bij de der-groep:
dies- = deze, dit
jed- = elke(e), ieder(e)
welch- = welke(e)
Achter deze woorden staat een streepje, omdat er nog een uitgang achter moet komen. Deze woorden krijgen de uitgangen van de lidwoorden uit de der-groep
Slide 7 - Slide
1e nv
M
V
O
MV
der-groep
der
die
das
die
der-groep: de lidwoorden 'de' en 'het' en de woorden: dies-, jed- en welch-
1e naamval = onderwerp van de zin / hij
4e naamval = lijdend voorwerp van de zin / hem
Welk lidwoord verandert er in de 4e naamval (lijdend voorwerp)?
4e nv
M
V
O
MV
ein-groep
den
die
das
die
der-groep in de 1e en 4e naamval
Slide 8 - Slide
1e naamval
Slide 9 - Slide
4e naamval
Slide 10 - Slide
1e naamval = .......
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
Slide 11 - Quiz
4e naamval = ...........
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
Slide 12 - Quiz
Geef aan wat 1e en 4e naamval is in de zin: "Ich habe das Kind nicht gesehen."
let op; kies 2 antwoorden!
A
Ich = 1e naamval
B
das Kind = 4e naamval
C
Ich = 4e naamval
D
das Kind = 1e naamval
Slide 13 - Quiz
Kennst du ihn gut?
Wat is het onderwerp in deze zin?
A
kennst
B
du
C
ihn
D
gut
Slide 14 - Quiz
Kies het juiste lidwoord: _____ Apfel ist sehr lecker.
A
Die
B
Der
C
Den
D
Das
Slide 15 - Quiz
Hoe bepaal je de 1e en 4e naamval?
Stap 1: Gaat het de der-groep of ein-groep?
Stap 2: Is het zelfstandig naamwoord in de zin mannelijk, vrouwelijk, onzijdig of meervoud?
Stap 3: Ontleed de zin om de naamval vast te stellen of pas de HIJ / HEM regel toe.
Stap 4: Kijk in het schema welke vorm je nodig hebt.
Slide 16 - Slide
Kies het juiste lidwoord: Meine Schwester schliesst ____ Kühlschrank nie!
A
der
B
die
C
den
D
das
Slide 17 - Quiz
Kies het juiste lidwoord: Ich finde ______ Film Spiderman ganz toll.