Steunles Nederlands 5 havo

Signaalwoorden, functiewoorden en tekststructuren
1 / 52
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 52 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Signaalwoorden, functiewoorden en tekststructuren

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Verbinding
  • groot - inleiding, kern, slot
  • klein - inzoomen op alinea's  en tekstdelen
  • Binnen alinea's kun je aanwijzingen vinden over de samenhang binnen de tekst
  • Functiewoorden: letterlijke aankondiging - aanleiding, voorbeeld, argument, gevolg, conclusie.
  • Signaalwoorden: geeft het karakter van het verband aan. Helpt je om te begrijpen waar de tekst over gaat en wat er volgt.

Slide 3 - Slide

Sleep de signaalwoorden naar de bijbehorende tekstverbanden.
Let op: leer de tekstverbanden goed 
opsommend
tegenstellend
tijdsvolgorde (temporeel)
oorzaak-gevolg
toelichtend / voorbeeld
redengevend
voorwaardelijk
een andere
hoewel
voordat
hierdoor
bijvoorbeeld
tenzij
namelijk
want
als
toch
daarnaast
zoals bij
zodat
totdat
echter
indien

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Functies
Als je weet wat de functie van een tekstgedeelte is, begrijp je de tekst beter.
Ieder tekstgedeelte heeft een eigen functie in de tekst.
Signaalwoorden helpen je om de functie te bepalen.
Vaak hebben teksten een vaste structuur.

Slide 6 - Slide

  • Als je weet wat de functie van een tekstgedeelte is, begrijp je de tekst beter. 
  • Vaak worden functiewoorden niet gegeven en moet je zelf de functie van een tekstdeel bepalen. 
  • Signaalwoorden helpen je.
  • Voorbeelden van functiewoorden: aanleiding, voorbeeld, anekdote, argument, constatering, definitie, gevolg, oplossing en verklaring.

Slide 7 - Slide

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
tegenwerping
argument
afweging
advies
conclusie
bewering
ontkenning
argumentatie
nuancering
weerlegging
een stelling die de schrijver moet onderwbouwen
De schrijver geeft te bewering weer en geeft aan dat hij het er niet mee eens is
de schrijver geeft meerdere argumenten
een bewering wordt iets afgezwakt door te laten zien dat er meer gezichtspunten zijn
Met tegenargumenten aantonen dat de argumentatie van de ander niet juist is
De schrijver maakt bezwaar tegen een eerdere argumentatie
reden waarom iemand iets vindt
voor- en nadelen worden of mogelijke oplossingen worden tegen elkaar afgewogen
De schrijver geeft, meestal aan het eind, een goede raad of advies.
De schrijver komt tot een gevolgtrekking

Slide 8 - Drag question

Wat is de juiste omschrijving bij het functiewoord?
stelling
oproep
aanbeveling
samenvatting
conclusie
aanleiding
definitie
voorbeeld
constatering
uitwerking
reden om nu een tekst te schrijven over het onderwerp
omschrijving van wat er met een bepaald verschijnsel wordt bedoeld
beschrijving van één concreet geval
er wordt een verschijnsel/ontwikkeling vastgesteld
er wordt extra informatie gegeven over het onderwerp
Iemand doet een bewering over het onderwerp (niet feitelijk)
de schrijver vraagt de lezer iets te doen
goedbedoelde raad
beknopte navertelling
slotgedachte obv voorgaande

Slide 9 - Drag question

Welke functie past het best bij welk tekstonderdeel?
Inleiding
middenstuk
slot
bewijs
bewering
gevolgen
opsomming
theorie
conclusie
constatering
argumentatie
oorzaak
oplossing
afweging
argument
advies
verklaring
toelichting
nuancering
ontkenning
tegenwerping
weerlegging
aanleiding
samenvatting
oproep
aanbeveling
probleemstelling

Slide 10 - Drag question

Wat is het verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
Een functiewoord geeft een verband aan, een signaalwoord niet.
B
Een functiewoord staat niet altijd in de tekst, een signaalwoord wel.
C
Er is geen verschil.
D
Er zijn minder functiewoorden dan signaalwoorden.

Slide 11 - Quiz

De schrijver zwakt een standpunt af door te laten zien dat er ook andere gezichtspunten mogelijk zijn. Dit is een
A
afweging
B
nuancering
C
voorbehoud
D
weerlegging

Slide 12 - Quiz

De schrijver stemt alleen met iets in als aan een beperkende voorwaarde is voldaan.
A
voorwaarde
B
voorbehoud
C
bezwaar
D
beoordeling

Slide 13 - Quiz

De schrijver doet een uitspraak waarmee hij een argument ontkracht.
A
tegenargument
B
onderbouwing
C
weerlegging
D
afweging

Slide 14 - Quiz

In de jaren veertig werden de eerste medische experimenten gedaan rond de zogenoemde placebo-behandeling. Dat is een behandeling met een middel dat geen werkzaam element bevat, maar wel een waarneembare uitwerking heeft. Er bleek namelijk dat er wel degelijk lichamelijke werking uitgaat van zo'n placebo-behandeling.
A
Dit tekstgedeelte is een definitie.
B
Dit tekstgedeelte is een beoordeling.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 15 - Quiz

Zo 'n placebo-behandeling kan het toedienen van een pil tegen hoofdpijn zijn, die inderdaad de pijn van de patiënt vermindert, hoewel zo'n tablet slechts bestaat uit zetmeel of kalk. Het kan ook een schijnoperatie zijn bij een hartpatiënt. Of het geven van suikerpillen aan mensen die lijden aan slapeloosheid.
A
Dit tekstgedeelte is een definitie.
B
Dit tekstgedeelte is een beoordeling.
C
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.
D
Dit tekstgedeelte is een conclusie.

Slide 16 - Quiz

De invoering van de Tweede Fase heeft geleid meer ontevredenheid van ouders en leerlingen over het reguliere dagonderwijs. Steeds meer ouders kiezen voor hun kinderen particuliere scholen, waar de 'vrijblijvendheid' nog niet heeft toegeslagen.
A
Dit tekstgedeelte is een argument.
B
Dit tekstgedeelte is een tegenstelling.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een constatering.

Slide 17 - Quiz


Steeds indringender bemoeit de overheid zich tegenwoordig met het privéleven van de burger. Gold overheidsbemoeienis vroeger uitsluitend het terrein van het kwaad dat een individu anderen of het algemeen belang kan aandoen, tegenwoordig bemoeit de overheid zich ook steeds meer met kwaad dat iemand zichzelf kan aandoen. Denk daarbij aan gezondheidsschade door roken, drinken, te veel eten en te weinig bewegen. Verwant hieraan is het kwaad dat het (ongeboren) kind kan worden aangedaan. Ook hiervoor heeft de overheid een steeds uitgebreider pakket van maatregelen ontwikkeld. Het sleutelwoord voor al deze overheidsbemoeienissen luidt ‘preventie’. Dat is ook meteen de rechtvaardiging ervan: het is allemaal in het belang van de burger.
De eerste alinea van een tekst kan verschillende bedoelingen hebben. Wat is in deze tekst het meest
van toepassing?
A
Een historisch overzicht van het tekstonderwerp.
B
Een indruk van het onderwerp van de tekst.
C
Een samenvatting vooraf van de rest van de tekst.
D
Een toekomstverwachting met betrekking tot het tekstonderwerp.

Slide 18 - Quiz

In 2003 kondigde beginnend premier Balkenende aan dat “de gelijkheidsdeken die nu nog over onze kennissamenleving ligt, flink mag worden opgeschud”. In hetzelfde jaar liet Wouter Bos in een lezing weten dat de “gelijkheid een stap terug moet doen”. Op zijn beurt vond ook Mark Rutte dat “Nederland die gelijkheidsdeken moet afgooien”. Als huisvrouwen, bevangen door de voorjaarsschoonmaak, zo trekken de leiders van de drie grote partijen eensgezind ten strijde tegen ‘de gelijkheid’.
A
Dit tekstgedeelte is een anekdote.
B
Dit tekstgedeelte is een constatering.
C
Dit tekstgedeelte is een probleemstelling.
D
Dit tekstgedeelte is een voorbeeld.

Slide 19 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 20 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 21 - Quiz

Welke van onderstaande opties heeft de functie: aanleiding?
A
Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
B
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver.
C
Vaststelling van een feit of verschijnsel.
D
Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.

Slide 22 - Quiz

Welke van onderstaande opties heeft de functie: constatering?
A
Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip
B
Vaststelling van een feit of verschijnsel
C
Een uitspraak die de schrijver moet onderbouwen met argumenten
D
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Slide 23 - Quiz

Welke van onderstaande opties heeft de functie: relativering?
A
Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
B
Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
C
De schrijver weegt voor- en nadelen of mogelijke oplossingen tegen elkaar af en maakt zo een keuze
D
De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.

Slide 24 - Quiz

Zwangere vrouwen die het coronavirus oplopen, komen de laatste maanden relatief vaker op de intensive care terecht dan daarvoor.
A
Standpunt
B
Constatering

Slide 25 - Quiz

tekststructuren

Slide 26 - Slide


Ik weet nog wat tekststructuren zijn
Ja, ik weet ze nog precies
Ik weet ze nog een beetje
Nee, helemaal vergeten wat dat zijn

Slide 27 - Poll

Waarom tekststructuren?
  • Tekststructuur is de opbouw van een tekst.
  • Veel teksten zijn opgebouwd volgens een vaste structuur.
  • Je begrijpt de tekst er beter door.

Slide 28 - Slide

Slide 29 - Video

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Slide 32 - Slide

Welke tekststructuur past bij dit onderwerp?

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

Slide 35 - Slide

Welke tekststructuur past bij dit onderwerp?

Slide 36 - Open question

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Welke 2 tekststructuren passen bij dit onderwerp?

Slide 39 - Open question

Slide 40 - Slide

Dus:
  • Tekststructuren --> wijze waarop tekst is opgebouwd.
  • Tekstverband --> wat meerdere tekstdelen met elkaar te
      maken hebben. Verbanden tussen alinea's of zinnen.
  • Signaalwoord --> geeft aan met welk tekstverband je te
     maken hebt; dit is de enige die in de tekst zelf staat.
  • Functiewoord --> vertelt wat de functie is van één tekstdeel.

Slide 41 - Slide

Slide 42 - Link

Betrouwbaarheid teksten
Controleer bij het beoordelen van de betrouwbaarheid van een tekst de auteur en/of de organisatie, het doel van de informatie, de inhoud en de actualiteit.

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

Wie probeert Lubach met dit filmpje te overtuigen?
A
Vegetariërs
B
Groenlinksstemmers
C
Vleeseters
D
De politiek

Slide 45 - Quiz

Hoe weerlegde Lubach het argument dat we geen vlees mogen eten, omdat dat zielig is voor de dieren?

Slide 46 - Open question

Wat was Lubach zijn hoofdargument waarom we toch minder vlees moeten eten?

Slide 47 - Open question

Hoe ziet Lubachs AUB-model eruit voor de stelling: We moeten minder vlees eten?

Slide 48 - Open question

Antwoord AUB model
Argument: Het is de makkelijkste oplossing tegen             klimaatvervuiling
Uitleg: De uitstoot van broeikasgassen en de waterverspilling van veeteelt is belachelijk hoog
Bijvoorbeeld/Bewijs: Uit onderzoek bleek dat de veehouderij een grotere vervuiler is dan andere sectoren zoals luchtvaart, auto's en de kinderwens van Anouk

Slide 49 - Slide


Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
de leerstof thuis nog even bekijken
overgaan naar nieuwe leerstof
nog meer te weten komen over de leerstof
niet meer te weten komen over de leerstof
nog iets anders (vul de vraag op de volgende slide in)

Slide 50 - Poll


Nog iets anders, namelijk...

Slide 51 - Open question

Ik ben deze les wijzer geworden.
😒🙁😐🙂😃

Slide 52 - Poll